Toets
1 / 29
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Translate the following word:
onderzoek
onderzoek
A
case
B
lawsuit
C
investigation
Slide 2 - Quizvraag
Translate the following word:
omgeving
omgeving
A
judge
B
destination
C
environment
Slide 3 - Quizvraag
Translate the following word:
zakkenroller
zakkenroller
A
mugger
B
pickpocket
C
burglar
Slide 4 - Quizvraag
Translate the following word:
insurance
insurance
A
verzekering
B
inbraak
C
misdaad
Slide 5 - Quizvraag
Translate the following word:
threat
threat
A
diefstal
B
behandeling
C
bedreiging
Slide 6 - Quizvraag
Translate the following word:
gambler
gambler
A
dief
B
gokker
C
overvaller
Slide 7 - Quizvraag
Fill in the correct word:
The thief was charged with a ...
The thief was charged with a ...
A
community service
B
judge
C
juvenile
Slide 8 - Quizvraag
Fill in the correct word:
You should change your ... every 3 months.
You should change your ... every 3 months.
A
siren
B
accident
C
password
Slide 9 - Quizvraag
Fill in the correct word:
I want to ... a crime.
I want to ... a crime.
A
report
B
protect
C
release
Slide 10 - Quizvraag
Make a sentence with the word:
evidence
evidence
Slide 11 - Open vraag
Make a sentence with the word:
issue
issue
Slide 12 - Open vraag
Make a sentence with the word:
court
court
Slide 13 - Open vraag
Fill in the correct form of the Past Simple
It ... (to rain) a lot last weekend.
It ... (to rain) a lot last weekend.
A
rain
B
rained
Slide 14 - Quizvraag
Fill in the correct form of the Past Simple
Last summer I ... (to go) to Berlin.
Last summer I ... (to go) to Berlin.
A
went
B
gone
Slide 15 - Quizvraag
Fill in the correct form of the Past Simple
Paul ... (to say) nothing to me yesterday.
Paul ... (to say) nothing to me yesterday.
A
sayed
B
said
Slide 16 - Quizvraag
Fill in the correct form of the Present Perfect
Luke ... (to work) really well lately.
Luke ... (to work) really well lately.
A
have worked
B
has worked
Slide 17 - Quizvraag
Fill in the correct form of the Present Perfect
Mary and Sue ... (to be) friends since primary school.
Mary and Sue ... (to be) friends since primary school.
A
have been
B
has be
Slide 18 - Quizvraag
Fill in the correct form of the Present Perfect
... you ... (to see) Sam yet?
... you ... (to see) Sam yet?
A
have saw
B
have seen
Slide 19 - Quizvraag
Schrijf alle 3 de vormen op van het
Engelse werkwoord voor 'rennen'.
rennen
Engelse werkwoord voor 'rennen'.
rennen
Slide 20 - Open vraag
Schrijf alle 3 de vormen op van het
Engelse werkwoord voor 'breken'.
Engelse werkwoord voor 'breken'.
Slide 21 - Open vraag
Schrijf alle 3 de vormen op van het
Engelse werkwoord voor 'worden'.
Engelse werkwoord voor 'worden'.
Slide 22 - Open vraag
Maak met deze woorden een zin in de Simple Past
She / look / sad
She / look / sad
Slide 23 - Open vraag
Maak met deze woorden een zin in de Simple Past
I / hungry / be
I / hungry / be
Slide 24 - Open vraag
Maak met deze woorden een zin in de Simple Past
carry / a box / Ben
carry / a box / Ben
Slide 25 - Open vraag
Maak met deze woorden een zin in de Present Perfect
finish / already / homework / she
finish / already / homework / she
Slide 26 - Open vraag
Maak met deze woorden een zin in de Present Perfect
never / I / be / Japan
never / I / be / Japan
Slide 27 - Open vraag
Maak met deze woorden een zin in de Present Perfect
cat / just/ mouse / catch
cat / just/ mouse / catch
