vmbo 2 kapitel 14 les 1

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Kapitel 7 Hier bin ich zu Hause week 48

Toetsen in periode 2

PO     Lesen                        week 5

Luistertoets SO                week 5

Leestoets PW                    week 7

proefwerk Kapitel 7 en 8     week 10-11

Was machen wir heute?

- Wir fangen an mit Kapitel 7

-  Hören

- Ein Traumhaus suchen

- Wörterliste A

- Lesen

Hören

Der Titel des Liedes ist 

Haus am See 

Welche Wörter, glaubst du, passen in den Liedtext?

Namen, Straße, Geschwister, Freizeit

Regen, Ferien, blau, Geld, bekannt, weg, Wagen, Welt. 

Hören

Höre dir das Lied Aus am See von Peter Fox an.  Beantworte die Fragen auf Niederländisch 

Arbeitsbuch Seite 48 

Aufgabe 1

Wörterliste A

Höre die Wörterliste an und lies mit!! 

Hören aufgabe 3

Je hoort een interview met Nele en Leo

Leben auf einem Hausboot

Kruis aan richtig oder falsch

Aufgabe 3 Seite 49

Mein Traumhaus

Wie sieht dein Traumhaus aus?

zoek op internet naar je droomhuis, kopieer deze naar een googledocument, Schrijf nu om het beeld heen alles wat je ziet in het Duits op. Gebruik hiervoor je woordenlijsten op Seite 74 en 75

Klaar? Oortjes in en opdracht 3 maken in je boek Seite 49

Lesen Aufgabe 5

Hilfe mein Zimmer muss aufgeräumt werden

Vraag 1. Waarom moet je bij het opruimen muziek maken?

Lees alinea 1 t/m 3

ablenken - afleiden

ich lenke ab

ik leid af

Üben mit Lesen

Je krijgt de tekst In den Winterferien, lees de tekst door, 

dan lees je de vragen erbij door en zoek je de antwoorden in de Text. Je mag er een woordenboek bij gebruiken. 

Was wisst ihr noch über: de 1e en 4e naamval

Naamvallen

        Naamvallen worden gebruikt om zinsdelen aan te geven.

VB: Ik ken de leraar.

De verschillende kleuren geven de zinsdelen aan. 

Naamvallen

De 1e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het onderwerp van de zin is. 

De 4e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het lijdend voorwerp van de zin is.

1e	der Mann	das Auto	die Frau	die Kinder
4e	den Mann	das Auto	die Frau	die Kinder

Naamvallen

De 1e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het onderwerp van de zin is. 

        Gezegde + wie / wat + gezegde = ow

De 4e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het lijdend voorwerp van de zin is.

       Gezegde + ow + wie / wat + gezegde + ow

Stappenplan naamvallen

        1. Vertaal de zin in NL om het onderwerp en lijdend voorwerp te vinden. 

        2. Is het zelfstandig naamwoord in dat zinsdeel M, V, O of MV?

       3. Kies dan het juiste lidwoord (= naamval).

1e	der Mann	das Auto	die Frau	die Kinder
4e	den Mann	das Auto	die Frau	die Kinder

Hieronder zie je de der-groep

Dit leer je uit je hoofd.

1e	ein Mann	ein Auto	eine Frau	keine Kinder
4e	ein en Mann	ein Auto	eine Frau	keine Kinder

Hieronder zie je de ein-groep (Aufgabe 6.3) en bezittelijke voornaamwoorden (Kap. 3)

Dit leer je ook uit je hoofd.

1e	dein Mann	dein Auto	deine Frau	deine Kinder
4e	dein en Mann	dein Auto	deine Frau	deine Kinder

Die Fotos sind neu.
Welk zinsdeel is die Fotos?

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp

Ich kaufe die Fotos.
Welk zinsdeel is die Fotos?

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp

Vul het juiste lidwoord aan:
Buch (o) in de 1e naamval

1. der
2. die
3. das
4. den

Vul het juiste lidwoord aan:
Frau in de 4e naamval

1. der
2. die
3. das
4. den

Vul het juiste lidwoord aan:
Mann in de 4e naamval

1. der
2. die
3. das
4. den

Und jetzt üben!

Ontleed de volgende Duitse zinnen. 

Typ het volgende uit:

1. Gezegde (gz)

2. Onderwerp (ow) ook wel 1e naamval

3. Lijdend voorwerp (lv) ook wel 4e naamval

4. Vul als laatste de goede naamval in.

Und jetzt üben!

Voorbeeld 

(de) ........ Bruder liest das Buch

gz = liest  ow = Bruder lv = Buch  dus der Bruder

1. Gezegde (gz) alle ww in de zin

2. Onderwerp (ow) = 1e naamval (vraag wie of wat + gz)

3. Lijdend voorwerp (lv) = 4e naamval (vraag wie of wat + gz+ow)

4. Vul als laatste de goede naamval in. 

Ich kaufe kein... T-Shirt (o).

Ein... Pullover (m) will ich auch haben.

Die Schülerin schreibt ..... Brief (m)

Das Kind macht ...... Hausaufgaben (mv)

1. Ik kan een zin in het Duits ontleden.

1. Ja
2. Nein
3. Ich muss noch ein bisschen üben

2. Ik kan de 1e en 4e naamval invullen in een zinsdeel.

1. Ja
2. Nein
3. Ich muss noch ein bisschen üben

3. Ik kan uitleggen waarom ik de 1e of 4e naamval moet gebruiken.

1. Ja
2. Nein
3. Ich muss noch ein bisschen üben

Hausaufgaben woche 49

machen: 

- Aufgabe 3 + Lesetext In den Winterferien

lernen:

Wörterliste A