HNE Duits H2 Kapitel 4, les 8

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Herzlich Willkommen 

im Deutschunterricht

Mittwoch 5. April 2023

Woche 14 -  Frühling

Was machen wir heute

- Aktuelles 

- Nächste Woche: formative Prüfung

- Toetsstof 

- Hausaufgaben

Was machen wir heute

- Aktuelles

- Presentationen 

- Nächste Woche: formative Prüfung, daarna al toets!

- Toetsstof 

- Hausaufgaben

00:44

Wat hoorden we zojuist over Hanni die Osterhase

00:56

Was sind Ostereier?

1. Lecker
2. in allen Farben von jedem Tier
3. ein Fruchtbarkeitssymbol
4. Die Eier von Hasen

01:05

Welke betekenis heeft het Osterfeuer?

02:01

Welke traditie is NIET waar.

1. In NL en DE: het zoeken van eieren.
2. In USA: een paasparade
3. In Oekraïne: een paastaart die aan het eind verdeeld wordt
4. In Polen: geven ze elkaar een ei met een boodschap.

Wat moet je kunnen voor de toets?

Grammatica

• ontleden (en dus gebruik maken van het spiekbriefje)
• welk persoonlijk voornaamwoord gebruik je (4e naamval / ontleden en voorzetsels > spiekbriefje)
• bezittelijk voornaamwoorden (ein-Gruppe > ontleden en spiekbriefje)
• du of Sie - wanneer gebruik je welke
• e/i(e) wechsel en a/ä wechsel
• woordjes (25/55 punten)

Voorbeeldvragen toets:

Ontleed de zin en vul de juiste vorm van het gevraagde woord in 

1. een             Kauft er ______ Hund (m) oder eine Katze?

2. de              Mark will ______ Lehrerin (v) eine E-Mail senden.

Voorbeeldvragen toets:

Vul het juiste persoonlijk voornaamwoord in 

1. ik/mij                             Ist das etwas für ______?

2. hij/hem                       Warum will ______ nicht kommen?

Voorbeeldvragen toets:

Bezittelijke voornaamwoorden; vul de juiste vorm in 

1. zijn                       ______ Hobby (o) ist Fußball spielen.

2.mijn                     Ich finde ______ Katze (v) so lieb!

Voorbeeldvragen toets:

Schrijf op of je in de beschreven situatie ‘du’ of ‘Sie’ in het Duits gebruikt

1. Jouw oma

2. Jouw docente Frans

Voorbeeldvragen toets:

Der Wechsel e-i(e) und a-ä 

1. fallen                  Das Mädchen ______ von der Treppe.

2. sprechen         Er _________ sehr laut!

Hausaufgaben

- Arbeitsblatt

- voorbereiden formatieve toets

- Lektion 4: Übung 8 + 9, S. 36