Woorden van de week - afkortingen
1. m.a.w. (met andere woorden) = om iets anders te zeggen vb. Het is erg warm buiten, m.a.w. je kunt je jas uitdoen.
2. t.o.v. (ten opzichte van) = vergeleken met vb. Voedingsmiddelen in Nederland zijn duurder t.o.v. voedingsmiddelen in Duitsland.
3. n.a.v. (naar aanleiding van) = vanwege, door vb. N.a.v. mijn lage scores, moet ik een jaar overdoen.
4. b.v. (bijvoorbeeld) = een voorbeeld vb. Ik houd van fruit, b.v. appels en peren.
5. etc. (et cetera) = en andere dingen vb. Ik moet nog boodschappen doen: melk, boter, eieren, etc.