6.1 Woonplaats en werkplaats

6.1: Woonplaats en werkplaats
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

6.1: Woonplaats en werkplaats

Slide 1 - Tekstslide

6.1: Woonplaats en werkplaats
In deze paragraaf leer je:
  • hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
  • hoe de geldeconomie zich ontwikkelde.
  • hoe ambachtslieden samenwerkten.
  • hoe internationale handel plaatsvond.

kenmerkend aspect: de opkomst van handel en het ontstaan van steden.

Slide 2 - Tekstslide

platteland en stad:
voor de tijd van steden en staten:
- hofstelsel
- landbouwsamenleving
- grootste deel van de bevolking 
was (horige) boer.

Slide 3 - Tekstslide

platteland en stad:
vanaf ongeveer het jaar 1000 veranderen er dingen:

- Boeren gaan moerasgebieden droogleggen. Ook kapten ze bossen en zo kwam er meer ruimte voor akkers.
- Boeren verbeterden hun landbouwtechniek, ze gingen bijvoorbeeld een andere ploeg gebruiken.

gevolg: Grotere oogst, meer voedsel, mensen leven langer, bevolking groeit.

Slide 4 - Tekstslide

platteland en stad:
Boeren gaan hun landbouwoverschot verkopen, dit doen ze op markten. 

- knooppunten van land- en waterwegen.
- bij een kasteel of een klooster

Gevolg: groei van de handel.

Slide 5 - Tekstslide

platteland en stad:
De groeiende landbouwproductie had ook uitbreiding van de nijverheid tot gevolg. Door de groei van de bevolking kon een deel van de boeren ander werk gaan doen, bijv. een ambacht uitoefenen.

Slide 6 - Tekstslide

platteland en stad
handelaren en ambachtslieden gingen steeds vaker bij een markt wonen, zo groeiden marktplaatsen vaak uit tot steden.

Dit noemen we verstedelijking

Slide 7 - Tekstslide

's-Hertogenbosch
Hertog wilde van marktplaats een versterkte stad maken, dus afschaffen van tol.

Slide 8 - Tekstslide

De geldeconomie:
vraag: wat iemand wil kopen.
aanbod: wat iemand wil verkopen.

Door de opkomst van de handel gingen mensen weer geld gebruiken. Elke stad, koning of hertog kon zijn eigen munten slaan. Hierdoor waren er geldwisselaars waar je munten kon ruilen. Ook ontstonden er in deze tijd banken en rente.

Slide 9 - Tekstslide

Wisselbrief
  • reizen met geld was onveilig
  • oplossing: wisselbrief

Slide 10 - Tekstslide

Samenwerking in de nijverheid:
Een ambachtsman mag niet zomaar in een stad gaan wonen en daar produceren en verkopen wat hij wilde. Hij moest daarvoor lid zijn van een gilde.

Gilde: vereniging van mensen met hetzelfde beroep.

Slide 11 - Tekstslide

Wat doet een Gilde?
  • Samenwerken om op te komen voor de belangen van de eigen groep.
  • bepalen van werktijden.
  • bepalen van prijzen.
  • controleren van de kwaliteit van producten.
  • Beroepsopleiding, je mag pas na een meesterproef zelf een bedrijf starten.

Slide 12 - Tekstslide

Wat doet een Gilde?
  •  Zorgen voor bejaarde en zieke leden en voor de weduwen van gestorven meesters.
  • Organiseren van feesten, kerkelijke bijeenkomsten en begrafenissen.

Slide 13 - Tekstslide

Van leerling 
tot meester
  • Je mag alleen een eigen bedrijf hebben, als je lid van een gilde bent.

  • Hiervoor moet je eerst meester worden:
  • Als meester bewees een ambachtsman dat hij zijn ambacht goed genoeg beheerste.
  • Volgorde: Leerling> Gezel> Meester
Middeleeuwse ambachtslieden aan het werk.

Slide 14 - Tekstslide

Meesterproef






Om meester te worden als metselaar moest een poort worden gemetseld.

Slide 15 - Tekstslide

Internationale handel
de Hanze: verbond tussen handelssteden aan de Oostzee en Noordzee.

  • geen tol vragen aan elkaar.
  • samen strijden tegen vijanden, zoals piraten.
  •  vorsten overhalen tot het beschermen van handelaren en om geen tol te heffen.


Slide 16 - Tekstslide

Internationale Handel:
Noord- Europa: bont, vis, graan, textiel (laken) en zout.
Zuid- Europa: wijn, zout, zuidvruchten zoals dadels, parfum en specerijen.

Slide 17 - Tekstslide

Opdrachten

Bedenk een meesterproef voor een bepaald ambacht. Voorbeelden van ambachten zijn: bakker, slager, metselaar, timmerman, schoenmaker, meubelmaker, mandenmaker en kleermaker.  
Of maken opdrachten uit de methode van paragraaf 6.1
Klaar? Lezen paragraaf 6.2 of werken aan een ander vak.

Slide 18 - Tekstslide

6.1: Woonplaats en werkplaats
In deze paragraaf leer je:
  • hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
  • hoe de geldeconomie zich ontwikkelde.
  • hoe ambachtslieden samenwerkten.
  • hoe internationale handel plaatsvond.

kenmerkend aspect: de opkomst van handel en het ontstaan van steden.

Slide 19 - Tekstslide