In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Terugblik op vorige les
Hoofdstuk 2, paragraaf 2 + 3
Maximale winst & Break-even punt
LWEO Lesbrief Vervoer
Slide 1 - Tekstslide
TO = 0,5Q TK = 0,3Q + 250.000
Wat is de break-even omzet?
A
1.250.000
B
625.000
C
500.000
D
375.000
Slide 2 - Quizvraag
uitwerking
TO = 0,5Q , TK = 0,3Q + 250.000
TW = 250.000. Vraag: Wat is BEO?
Slide 3 - Tekstslide
uitwerking
break-even bij TO = TK
TO = 0,5Q , TK = 0,3Q + 250.000
TO = TK 0,5Q = 0,3Q + 250.000
0,2Q = 250.000
Q = 250.000/0,2 = 1.250.000
TO = 0,5Q = 0,5 * 1.250.000 = 625.000
Slide 4 - Tekstslide
TO = 30Q TK = 20Q + 200.000 Hoeveel producten moeten er gemaakt worden om een winst van 250.000 euro te maken?
A
20.000
B
30.000
C
40.000
D
45.000
Slide 5 - Quizvraag
Uitwerking
TO = 30Q
TK = 20Q + 200.000, Vraag: bij welke Q is de winst 250.000 euro?
Slide 6 - Tekstslide
Uitwerking
TO - TK = 250.000
30Q - 20Q -200.000 = 250.000
10Q = 250.000 + 200.000
10Q = 450.000
Q = 450.000/10 = 45.000
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 2, paragraaf 4
Marginale opbrengst en marginale kosten
LWEO Lesbrief Vervoer
Slide 8 - Tekstslide
Leerdoelen
Je weet wat marginale kosten en marginale opbrengsten zijn
Je kunt verklaren dat de totale winst maximaal is als de marginale kosten en de marginale opbrengst aan elkaar gelijk zijn
Je kunt uitleggen dat uitbreiden van de productie winstgevend is als de marginale opbrengst hoger is dan de marginale kosten
Slide 9 - Tekstslide
Stel dit is je rooster
Slide 10 - Tekstslide
opdracht
Maak een samenvatting van mijn verhaal. Maak daarbij onderscheid tussen hoofdpunten en bijzaken. Aan het einde van mijn verhaal maak je een foto en zet je je samenvatting in LessonUp.
Slide 11 - Tekstslide
Het verhaal van de kleuter en de basketballer
marginaal
Iets dat zich aan de rand bevind.
gemiddeld
De waarde die je krijgt om de som te delen door het aantal opgetelde waarden.
Slide 12 - Tekstslide
Stel een basketballer komt een kleuterklas binnen. Wat gebeurt er?
A
De marginale lengte stijgt meet dan de gemiddelde lengte
B
De marginale lengte stijgt minder dan de gemiddelde lengte
C
De marginale lengte stijgt even hard als de gemiddelde lengte
Slide 13 - Quizvraag
Wat kun je verdienen met een lege stoel?
Slide 14 - Tekstslide
Maak een foto van je samenvatting en zet deze in LessonUp
Slide 15 - Open vraag
Stel: de kosten van een extra verkochte stoel is enkel de inkoopkosten van een blikje cola en koffie twv 2 euro. Wat is de minimale verkoopprijs van deze stoel?
A
dat kun je niet zeggen, te weinig informatie
B
minimaal 2 euro
C
meer dan 2 euro
D
maximaal 2 euro
Slide 16 - Quizvraag
Maximale winst
De winst is maximaal als de meeropbrengsten gelijk zijn aan de meerkosten.
Dus maximale winst bij MO = MK.
Zolang de variabele kosten lager zijn dan de prijs, is het zinvol om door te produceren totdat de maximale capaciteit is bereikt.
Slide 17 - Tekstslide
BREAK-EVEN PUNT
BEP = constante kosten/(prijs p - variabele kosten)
Als alle constante kosten zijn terugverdiend, heb je genoeg aan een prijs gelijk aan de variabele kosten om quitte te spelen.
Slide 18 - Tekstslide
prijs: 2250 euro per fiets constante kosten = 500.000 euro variabele kosten = 1850 euro per fiets capaciteit = 4000 fietsen Wat is het break-even punt?
A
4000 fietsen
B
1250 fietsen
C
2250 fietsen
D
1850 fietsen
Slide 19 - Quizvraag
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 400 euro extra winst.
B
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 350 euro extra winst.
C
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 300 euro extra winst.
D
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 400 euro extra winst.
Slide 20 - Quizvraag
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de extra winst 300 euro per stuk.
B
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de extra winst 350 euro per stuk.
C
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de winst 300 euro per stuk.
D
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de winst 350 euro per stuk.
Slide 21 - Quizvraag
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
Bij een productie en verkoop van 3500 stuks, is de extra winst 50 euro per stuk.
B
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de winst 50 euro per stuk.
Slide 22 - Quizvraag
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
Bij een productie en verkoop van 4000 stuks, is de extra winst 0 euro per stuk.
B
Bij een productie en verkoop van 4000 stuks, is de extra winst -150 euro per stuk.
C
De productie zal niet stijgen tot 4000 stuks, want dan neemt de totale winst af.
D
De productie zal wel stijgen tot 4000 stuks.
Slide 23 - Quizvraag
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
Als de prijs 2250 euro is, dan is de marginale opbrengst 2200 euro.
B
Als de prijs 2250 euro is, dan is de marginale opbrengst 1850 euro.
C
Als de prijs 2250 euro is, dan is de marginale opbrengst 2400 euro.
D
Als de prijs 2250 euro is, dan is de marginale opbrengst 2250 euro.
Slide 24 - Quizvraag
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
De marginale kosten van de 1000e fiets is 2250 euro.
B
De marginale kosten van de 2400e fiets is 1950 euro.
C
De marginale kosten van de 3600e fiets is 2400 euro.