Les 4, activeren voorkennis quiz computerwoorden

Quiz computerwoorden
Les 4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Quiz computerwoorden
Les 4

Slide 1 - Tekstslide

Je moet bestanden in een map bewaren
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Met Shift-toets kun je hoofdletters maken.
A
onjuist
B
juist

Slide 3 - Quizvraag

De sneltoets voor kopiëren is
A
Ctrl A
B
Ctrl C
C
Ctrl X
D
Ctrl V

Slide 4 - Quizvraag

De sneltoets voor plakken is
A
Ctrl A
B
Ctrl C
C
Ctrl X
D
Ctrl V

Slide 5 - Quizvraag

De sneltoets voor knippen is
A
Ctrl A
B
Ctrl C
C
Ctrl X
D
Ctrl V

Slide 6 - Quizvraag

De sneltoets voor alles selecteren is
A
Ctrl A
B
Ctrl C
C
Ctrl X
D
Ctrl V

Slide 7 - Quizvraag

Wat kan je doen met deze knop?

A
Een foute letter weghalen
B
Een hoofdletter maken
C
Groot open stuk / inspringen
D
Slepen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de grootste toets op het toetsenbord?
A
de Enter-toets
B
De Ctrl-toets
C
De shift-toets
D
De spatiebalk

Slide 9 - Quizvraag

Wat kan je computer kapot maken?
A
een scanner
B
een virus
C
een WAV-bestand
D
een MP3 bestand

Slide 10 - Quizvraag

Een virus kan via een e-mail binnenkomen op jouw computer
A
klopt
B
klopt niet

Slide 11 - Quizvraag

Wat is scannen?
A
een bestand printen
B
een bestand kopiëren
C
een document op papier in de computer zetten

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent deze toets?
A
Geluid zachter
B
Geluid aan
C
Geluid uit
D
geluid harder

Slide 13 - Quizvraag

Typen doe je met een potlood of met een pen
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Een bijlage is een bestand wat je meestuurt met een e-mail.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Een bijlage is altijd een foto
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een afbeelding?
A
een foto of een tekening
B
een tekst die je op de computer bewaart
C
een toets op het toetsenbord
D
een plaatje op je bureaublad

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een USB-stick?

A
Die gebruik je om te printen
B
Die gebruik je om bestanden op te slaan buiten de computer
C
C. Die gebruik je om te typen

Slide 18 - Quizvraag