Lesformat

M3 - Kapitel 1
100 Sekunden Nachrichten
Wortschatz
haben & sein
 - tegenwoordige tijd / voltooid deelwoord
- verleden tijd
- sprechen

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

M3 - Kapitel 1
100 Sekunden Nachrichten
Wortschatz
haben & sein
 - tegenwoordige tijd / voltooid deelwoord
- verleden tijd
- sprechen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:24
Was fehlt momentan im Gazastreifen?Womit soll Israel helfen?
A
Medikamente
B
Kleidung
C
Lebensmittel
D
Bücher

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

00:34
Welches Land empfängt Flüchtlinge von Italien ab heute?
A
Österreich
B
Spanien
C
Albanien
D
Schweiz

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

00:58
Wie viele Menschen haben schon in Georgia für den Präsidentswahlen abgestimmt?
A
Weniger als 100.000
B
Mehr als 300.000
C
Genau 200.000
D
Über 500.000

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:30
In welchem Land wird Tuchel ab Januar Fußballtrainer?
A
Spanien
B
England
C
Frankreich
D
Deutschland

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:52
Wo wird es ein wenig Regen geben?
A
Im Norden
B
Im Südwesten und Westen
C
Im Osten
D
Im Südosten

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schreibe alle Wörter auf, an die du dich erinnerst.

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Im Winter

Slide 9 - Woordweb

es schneit
im Januar
im Februar
im Dezember
kalt
kälter
Noteer verschillende vormen van het werkwoord haben 
haben

Slide 10 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

ich
du
er
wir
ihr
sie /
Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
haben

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welche Form von 'haben' passt in den Satz 'Ich ___ einen Freund'?
A
haben
B
habe
C
hast
D
hat

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie lautet die richtige Form von 'haben' in 'Er ___ einen Kugelschreiber gehabt'?
A
habe
B
haben
C
hat
D
hattest

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ha.... du schon wieder dein... neue Tasche vergessen.
A
habst/ deine
B
hast/ deine
C
hat/ deine
D
hast/deiner

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welches Verb wird in folgendem Satz verwendet: 'Ihr _______ gestern die Stadt besucht'?
A
hat
B
seid
C
bin
D
habt

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welche Form von 'haben' ist korrekt in 'Ihr ___ ein Auto gehabt in Italien'?
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welches Verb wird in folgendem Satz verwendet: 'Er hat keine Zeit'?
A
sei
B
ist
C
sind
D
hat

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welches Verb wird in folgendem Satz verwendet: 'Mein Freund ist in Italien gewesen'?
A
ist
B
bin
C
sind
D
hat

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welches Verb wird in folgendem Satz verwendet: 'Wir sind in Amsterdam gewesen'?
A
ist
B
sind
C
seid
D
haben

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wie lautet die richtige Form von 'haben' in der Vergangenheit in 'Ich __________ gestern keine Zeit mehr'?
A
gehabt
B
war
C
hatte
D
hatten

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welche Form von 'haben' in der Vergangenheit passt in 'Wir _____ heute noch viel zu tun für die Schule'?
A
war
B
haben
C
gehabt
D
hatten

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Was ist die richtige Vergangenheitsform von 'haben' in 'Was ________ ihr in den Bergen gemacht?
A
gehabt
B
waren
C
war
D
wart

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welche Form von 'haben' in der Vergangenheit ist in 'Der Lehrer ______ im Sommer auch Ferien?
A
war
B
haben
C
hatte
D
waren

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm sein in de verleden tijd in

  1. Hallo, Daniel, hallo Karina, wie _______ die Party bei Anne?
  2. Hallo, Ramon, oh, die Party _______super. 
  3. Warum _______ ihr nicht da?
  4. Ich _______ ein wenig krank.
  5. Meine Eltern _________ hier gestern auch in der Stadt.

 

Ich <<hatte>> gestern keine Zeit mehr.
Wir <<hatten>> heute noch viel zu tun für die Schule.
Wo <<wart>> ihr bei Mathe?
Der Lehrer <<war>> böse.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de vetgedrukte woorden in je schrift

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rolle A:
landschap - die Landschaft
Zuiden- im Süden
winter - im Winter
Duitsland - Deutschland
noorden - im Norden
lente - im Frühling
Rolle B:
december - im Dezember
de berg - der Berg / die Berge
sneeuw - im Schnee
noorden - im Norden
vlak - flach
maart - im März
bewolkt - wolkig
mistig - neblig / der Nebel

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies