KJ - Simple Past uitleg 1 + werken aan unit 3

• Engels
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1-3

Today

• Studiewijzer op tafel
• Uitleg verleden tijd Engels
• Verder werken aan Unit 

        (start unit 3)

• Studiewijzer bijwerken

Past simple

Past Simple

Je gebruikt de "past simple" wanneer iets gebeurd is in de verleden tijd en ook écht voorbij is.

De "past simple" noemen we in het Nederlands: 

"De Verleden Tijd"

 Regular Verbs

Na een regelmatig werkwoord (regular verb) komt: -ed'

I walk -> I walked

He walks -> He walked

They walk -> They walked

 Regular Verbs Spelling

Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie: I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:

I play - I played

 Regular Verbs Spelling

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter: I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat: I drop - I dropped

Past Simple - Irregular verbs

Sommige Engelse werkwoorden zijn onregelmatig (irregular) Dat betekent dat ze in de verleden tijd geen '-ed' achter het woord krijgen, maar een eigen vorm hebben. 

To write -> wrote; I wrote her a letter last week

to go -> went; He went to Italy last year

to make -> made: They made a very nice meal two days ago

Past Simple - Irregular verbs

Er zijn no rules voor de onregelmatige werkwoorden. Je moet ze gewoon uit je hoofd leren. 

Past Simple - Questions/negations

Questions 

Engelse vraagzinnen maak je met:

Did + hele werkwoord:

Did you walk to school yesterday?

Negations 

Engelse ontkennende zinnen krijgen:

Didn't + hele werkwoord:

You didn't walk to school yesterday.

Past Simple - Signal word

signal words oftewel signaalwoorden helpen je om te zien of een zin in de verleden tijd moet staan:

• yesterday
• last week
• ten minutes ago
• in 2007

My grandpa _________ (visit) his grandchildren last week

1. visits
2. visit
3. visited
4. has visited

My parents _____________ (walk) in the park last weekend

1. walk
2. are walking
3. walks
4. walked

My neighbour __________ (wash) his car a couple of minutes ago

1. washed
2. washes
3. has washed
4. is washing

The man ________ (brush) his teeth a minute ago

1. brushes
2. brushed
3. is brushing
4. was brushing

First the pupils  (choose) what they wanted to do.

1. chose
2. chosen
3. choose
4. choosen

They  (find) some interesting photos in the library.

1. founded
2. find
3. found
4. finded

Today

• Werk verder aan units (unit 3)
• Een unit klaar? Nakijken!
• Werk aan summaries in mapje