When do you use the present simple?
Om aan te geven dat iets vaak of altijd gebeurt:
I always go to school by bike.
Bij feiten:
Ice floats on water.
Bij gewoontes die worden aangegeven met woorden zoals: Always, usually, never en every weekend:
She studies every weekend.
Maar ook waarbij je je zintuigen gebruikt: See, smell, hear en taste:
We hear the engine of a car.
Ontkennend/ Vragend?
I, you = Don't / Do
Do you ride a horse?
SHIT = Doesn't / Does
She doesn't ride a horse