In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
1 Sommige woorden op -e hebben twee meervoudsvormen. (groenten - groentes)
2 De -f verandert in een -v en de -s verandert in een -z. (duiven - sluizen)
3 Woorden op -ee krijgen er +ën bij. (ideeën)
4 Woord op -ie krijgen er +ën bij of de laatste -e komt er een trema op. (melodieën - bacteriën)
5 Woorden die eindigen op een open klinker krijgen een 's erbij. (oma's, accu's, maar agentes)
6 Woorden eindigend op -ik, -et of -es (zonder klemtoon) krijgen GEEN medeklinkerverdubbeling. (slimmeriken - lemmeten- dreumesen)
7 Woorden eindigend op -man, worden -mannen, -lui en -lieden. ( zeelui - zeelieden)
8 Latijnse woorden krijgen een Latijnse uitgang. (musea (museums) - data (datums) - neerlandici)
9 Sommige woorden hebben geen meervoud of zijn er alleen in meervoud. (hersenen- rijst)
- Maken opdr. 3a (blz. 188)
- Maken opdr. 11 (blz. 192)
EN
- Maak de oefeningen bij de Opstromen meervoud en verkleinwoorden
- Maak de oefening Extra oefenmateriaal zelfstandig naamwoorden opdr. 1
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.