Relative pronouns

Relative pronouns
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Relative pronouns

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns zijn betrekkelijke voornaamwoorden die gebruikt worden om extra informatie te geven over een zelfstandig naamwoord dat eerder in de zin genoemd is. 

De meest voorkomende relative pronouns in het Engels zijn: who, whom, whose, which, en that.

The house which is on the corner is very old.  (which zegt iets over old)

The man who lives next door is a doctor.  (who zegt iets over man)

The book that you gave me is interesting.  (that zegt iets over book)

The artist whose paintings are famous lives in Paris.  (whose zegt iets over artist)















Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who/whom
which
whose
persoon, dier, ding
persoon
dier, ding
bezit (van wie/wiens)
Na een komma (in tussenzin) gebruik je nooit 'that'

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Nederlandse variant:
Engelse variant:
Wanneer gebruik je het:
Voorbeeldzin:
Die
who
om te verwijzen naar mensen
This is my mother, who is 40 years old.
Dat
which
om te verwijzen naar dieren, dingen of locaties
I like the song, which is written by my favourite band.
die/dat
that
In plaats van who/which, maar er mag geen komma voorstaan!
I like the song that is written by my favourite band.
wiens/
waarvan
whose
Om aan te geven van wie/wat iets is.
The house whose roof collapsed is gone now

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The dog that barks loudly belongs to my neighbor.

The woman who is standing over there is my aunt.

The book which you lent me was fascinating.

The student whose homework was late got a warning.

Betrekkelijk voornaamwoord
Zegt iets over dit woord.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

connect the relative pronoun to its rule.
dingen/dieren, extra info kan je weglaten
dingen/dieren, extra info is wel nodig voor de zin
iets van iemand/ bezittingen 
personen
that
which
who
whose

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Relative Pronouns
People
Places 
Things
that
that
who
which
where

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

relative pronouns 
1. ‘who’ refers tot
2. ‘which’ refers to
3. 'that’ refers to
4. 'whose' refers to
animals and things 
possession/property
 (bezit)
people 
people and things without a komma. 

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

He is the boy ............... I met at the party yesterday.
A
who
B
who, that
C
whom, that,
D
who, that , no relative pronoun

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The assistant at the shop ....................helped us was really kind.
A
which, that
B
who, that
C
who, that, no relative pronoun
D
whose

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I saw the shoes ................you bought in the sale last week.
A
which, that
B
who
C
that, which, no relative pronoun
D
whose

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The painting ...............I enjoy the most is the Sunflowers.
A
which, that
B
whose
C
which, that and no relative pronoun
D
who

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The only bowling alley ..................I know of is called "The Big Lebowski".
A
which, that
B
which, who
C
which, that , no relative pronoun
D
who, whom

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


The camera, _____ costs £100, was stolen.

A
that
B
which
C
who
D
whose

Slide 14 - Quizvraag

Choose the correct relative pronoun.

Choose the correct relative pronoun: The book, ____ is on the table.
A
who
B
whom
C
that
D
which

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the right relative pronoun.
The car __ caused the accident was blue

A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the right relative pronoun.
The woman __ lives next door, is very friendly.
A
which
B
who
C
that

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
This is the cat ______ followed me home
A
who
B
which

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the right relative pronoun.
The car __ caused the accident was blue

A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
That's the girl ______ bike was stolen
A
which
B
who
C
whom
D
whose

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun.
I talked to the girl __________ car had broken down in front of the shop.
A
who
B
whose
C
which
D
that

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
Tom, ______ is my brother, has won the match.
A
who
B
whose
C
which
D
that

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What part needs more attention?
A
Vocabulary
B
Stones (Talk about skills/future jobs)
C
Relative pronouns
D
Sentences

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
That's the girl ______ bike was stolen
A
which
B
who
C
whom
D
whose

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the right relative pronoun.
The woman __ lives next door, is very friendly.
A
which
B
whose
C
who
D
that

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
There's the girl ______ I sold my guitar to!
A
which
B
who
C
whom
D
X (no relative pronoun necessary)

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
This is the cat ______ followed me home
A
who
B
that
C
which
D
X (no relative pronoun necessary)

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the right relative pronoun.
The car __ caused the accident was blue

A
who
B
whose
C
which
D
that

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which relative pronoun is used to refer to things or animals?
A
that
B
which
C
who
D
whom

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Ik snap het:
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Deze slide heeft geen instructies