Verkeersquiz

Verkeersquiz
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkeerBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verkeersquiz

Slide 1 - Tekstslide

Welke vervoersmiddelen kennen we allemaal? Schrijf er zoveel mogelijk

Slide 2 - Woordweb

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Hier is een speeltuin
B
Hier is een woonerf
C
Hier kun je voetballen

Slide 3 - Quizvraag

Verbodsborden

Slide 4 - Woordweb


A
Je mag hier niet inrijden
B
Je mag hier niet verder fietsen
C
Dit bord is nog niet af
D
Geen idee

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?

A
Pas op! Je nadert een rotonde.
B
Pas op! Je nadert een kruispunt.
C
Pas op! Er komt een bocht aan.
D
Pas op! Gevaarlijk kruispunt.

Slide 6 - Quizvraag


A
Je mag hier niet op een paard zitten
B
Het ruiterpad houdt hier op.

Slide 7 - Quizvraag


A
Je moet hier links of rechtsaf als je fietst.
B
Je moet hier links afslaan als je fietst.
C
Je moet hier rechts afslaan als je fietst.
D
Je moet hier rechtdoor als je fietst.

Slide 8 - Quizvraag

Waaraan kan je een verbodsbord herkennen? (noem 2 kenmerken)

Slide 9 - Open vraag

timer
1:00
Jij hebt voorrang op het verkeer bij alle aankomende zijstraten en kruisingen.
Jij rijdt niet meer op een voorrangsweg!
Jij hebt voorrang op
verkeer van links en rechts.
Jij hebt voorrang op het verkeer uit de linker zijstraat. 
Jij hebt voorrang op het verkeer uit de rechter zijstraat. 
Het waarschuwt je dat je voorrang moet geven aan het verkeer uit de zijstraten. 
 Je moet stoppen en voorrang geven aan al het verkeer van links en rechts.

Slide 10 - Sleepvraag

Welk bord betekent:
Pas op! Spoorweg (treinspoor)
A
B
C
D

Slide 11 - Quizvraag


A
Let op douane
B
Je mag de straat niet van deze kant inrijden
C
Verboden in te rijden

Slide 12 - Quizvraag

Gebodsborden

Slide 13 - Woordweb


A
Hier mag je niet fietsen
B
verboden je fiets te stallen
C
Je moet hier niet fietsen
D
Het fietspad houdt op

Slide 14 - Quizvraag

Welk bord betekent:
Je rijdt op een voorrangsweg.
(Iedereen laat jou voor)

A
B
C

Slide 15 - Quizvraag

Dit bord vertelt mij dat.......

Slide 16 - Open vraag

Waar zijn de tegels met ribbels voor?
A
Voor mensen die doof zijn.
B
Voor mensen met een bril.
C
Voor mensen die blind zijn.
D
Voor mensen in een rolstoel.

Slide 17 - Quizvraag

Waar
Niet waar
Als verkeerslichten werken, gelden de verkeersborden niet
De voorrangsborden en haaientanden gelden ook als de verkeerslichten werken.
De voorrangsborden gelden op dit kruispunt als het verkeerslicht voor jou oranje wordt. 
Als alle verkeerslichten oranje knipperen of niet branden, gelden de voorrangsborden. 

Slide 18 - Sleepvraag

Hoe heet een weg zonder steen of afval?
A
Een verharde weg
B
Een asfalt weg
C
Een onverharde weg
D
Een oververharde weg

Slide 19 - Quizvraag

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Ik kijk of er bestuurders van rechts komen.
Ik kijk of er iemand in de auto zit.
Als ik zie dat er niemand inzit, ga ik tussen de geparkeerde auto’s staan.
Ik kijk nog eens of er bestuurders van links komen. Zo niet, dan steek ik over.


Ik kijk of er bestuurders van links komen.

Slide 20 - Sleepvraag

Wie mag er eerst?


A
De auto mag eerst, kleine bocht mag voor een grote bocht.
B
Eva mag eerst. Een grote bocht mag voor een kleine bocht.
C
De auto mag eerst. Een grote bocht mag voor een kleine bocht.

Slide 21 - Quizvraag

1
2
3

Slide 22 - Sleepvraag

Als je op deze rotonde fietst heb je dan voorrang?
A
Ja, want hier geldt rechtdoor op dezelfde weg gaat voor.
B
Nee, want voor fietsers gelden aparte regels.
C
Ja, want iedereen op de rotonde heeft voorrang ook voetgangers
D
Nee, alleen auto's hebben voorrang.

Slide 23 - Quizvraag

Inhalen kan veilig. Er kan hier geen tegenligger komen.
Inhalen kan niet veilig. Je kunt niet zien of er een tegenligger aan komt. 
Inhalen kan niet veilig. Er komt een tegenligger aan.

Slide 24 - Sleepvraag

Moet Sophie de bus voor laten gaan?
A
Ja, want de bus rijdt weg bij de halte.
B
Nee, want ze fietst met een cadeau.
C
Ja, want de bus is een voorrangsvoertuig.
D
Nee, want Sophie fietst op het fietspad.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de goede volgorde van voorrang?
A
Juan, Anna en Mo
B
Anna, Juan en Mo
C
Mo, Juan en Anna

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Sleepvraag

Wat moet je doen als je een voorrangsvoertuig met sirenes tegenkomt?
A
Nooit voor laten gaan.
B
Soms voor laten gaan.
C
Alleen voor laten gaan als de sirenes uit staan.
D
Altijd voor laten gaan.

Slide 28 - Quizvraag

Wat moet een veilige fiets allemaal hebben?

Slide 29 - Woordweb

Trein. Wat gaat goed/fout? Sleep naar het juiste vak.

Goed
Fout
Opstaan
Ze staan niet op voor de oude meneer.
Voeten
Ze hebben hun voeten niet op de bank.
Bellen
Er wordt kort gebeld.
Praten
Ze praten bijna niet.
Bagage
Niemand heeft er last van.

Slide 30 - Sleepvraag

Hoe goed ben je voorbereid op het verkeersexamen?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 31 - Poll