UNIT 2 review 2BK

Welcome! Phone or Laptop at the ready please!
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome! Phone or Laptop at the ready please!

Slide 1 - Tekstslide

It is ______ Iphone; It's ______

(jouw / van jou)
A
Your; Yours
B
You're; Yours

Slide 2 - Quizvraag

It is ______ NIKE cap; It's ______

zijn / van hem
A
hims; his
B
his; his

Slide 3 - Quizvraag

It is ______ Playstation; It's ______

onze / van ons
A
our; oures
B
Our; ours

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels:
MIJN, JOUW, ZIJN, HAAR (huis)

Slide 5 - Open vraag

Vertaal naar het Engels:
ONS, JULLIE, HUN (huis)

Slide 6 - Open vraag

ur --> 
You're / your

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Much & many betekenen allebei.....?

Slide 9 - Open vraag

I don't have much/many time.

Slide 10 - Open vraag

I have much/many friends.

Slide 11 - Open vraag

Voor telbare dingen
gebruiken we ...
A
much
B
many

Slide 12 - Quizvraag

Voor ontelbare dingen
gebruiken we ...
A
much
B
many

Slide 13 - Quizvraag

... boys
A
much
B
many

Slide 14 - Quizvraag

... food
A
much
B
many

Slide 15 - Quizvraag

... fun
A
much
B
many

Slide 16 - Quizvraag

... PlayStations
A
much
B
many

Slide 17 - Quizvraag

Much or many:
Did you know ..... of the football fans come from England?

Slide 18 - Open vraag

Much or many:
After the football game, ............ supporters started a fight.

Slide 19 - Open vraag

Much or many:
The city will have to spend ............... money to restore everything.

Slide 20 - Open vraag

Much or many:
There isn't ............... milk left in the fridge.

Slide 21 - Open vraag

Much / Many
Much / many = veel

Wat is het verschil tussen much en many?
Much gebruik je als het woord daarna niet telbaar is.
Many gebruik je als het woord daarna wel telbaar is.


Slide 22 - Tekstslide

Je gebruikt WERE en WEREN'T bij:
A
I/he/she/it
B
We/you/they

Slide 23 - Quizvraag

Je gebruikt WAS en WASN'T bij:
A
I/ he/she/it
B
We/you/they

Slide 24 - Quizvraag

I
You
He
She
It
We
You 
They
Het werkwoord 'to be' in de verleden tijd...
was
was
was
was
were
were
were
were

Slide 25 - Sleepvraag

was of were?
I ___ in the garden.
A
was
B
were

Slide 26 - Quizvraag

was of were?
You ___ playing videogames.
A
was
B
were

Slide 27 - Quizvraag

was of were?
My sister ___ doing her homework.
A
was
B
were

Slide 28 - Quizvraag

was of were?
They ___ happy.
A
was
B
were

Slide 29 - Quizvraag

was of were?
My parents ___ leaving the house.
A
was
B
were

Slide 30 - Quizvraag

was of were?
___ they going to the cinema?
A
was
B
were

Slide 31 - Quizvraag

was of were?
___ Brian going to the cinema?
A
was
B
were

Slide 32 - Quizvraag

wasn't of weren't?
My mother ___ cooking.
A
wasn't
B
weren't

Slide 33 - Quizvraag

wasn't of weren't?
My aunt and uncle ___ on holiday.
A
wasn't
B
weren't

Slide 34 - Quizvraag

was of were?
was
were
I
Jim and my mother
My mother
He  
They
You
Jim
We

Slide 35 - Sleepvraag

Ik snap het onderdeel 'was of were' goed, en kan het ook toepassen
0100

Slide 36 - Poll

Zet dit werkwoord in de verleden tijd:
want

Slide 37 - Open vraag

Zet dit werkwoord in de verleden tijd:
jump

Slide 38 - Open vraag

Welke 2 letters komen er achter het werkwoord in de verleden tijd?

Slide 39 - Open vraag


Wat is de verleden tijd van 'play'
A
Plaid
B
Playeed
C
Played
D
Playd

Slide 40 - Quizvraag


Wat is de verleden tijd van 'order'
A
ordered
B
orderreed
C
orders

Slide 41 - Quizvraag


Wat is de verleden tijd van 'love'
A
Loveed
B
Lovid
C
Lovied
D
Loved

Slide 42 - Quizvraag

Ik snap het onderdeel 'past simple' goed, en kan het ook toepassen
0100

Slide 43 - Poll

Did you do your homework?
A
Goed
B
Fout

Slide 44 - Quizvraag

Did he worked?
A
Goed
B
Fout

Slide 45 - Quizvraag

Verleden tijd: _________ he __________?
(walk)
A
Walked he?
B
Does he walked?
C
Did he walked?
D
Did he walk?

Slide 46 - Quizvraag

verleden tijd: _________ I __________?
(scream)
A
Did I scream?
B
Screamed I?
C
Did I screamed?
D
Did I screams?

Slide 47 - Quizvraag

Karen felt all right after the accident. VRAAG =
Did
Karen
feel
all right
after the accident?

Slide 48 - Sleepvraag

verleden tijd: She __________
(walk)
A
She doesn't walked
B
She didn't walk
C
She didn't walks
D
She didn't not walk

Slide 49 - Quizvraag

Verleden tijd: We __________
(scream)
A
We didn't scream
B
We screamed not
C
We didn't screamed
D
We doesn't screamed

Slide 50 - Quizvraag

They walked a mile today. NIET=
They
a mile
didn't 
today
walk

Slide 51 - Sleepvraag

Maak een vraag van de volgende zin:
We walked to school.

Slide 52 - Open vraag

Maak een ontkenning (NIET) van de volgende zin:
We walked to school.

Slide 53 - Open vraag