Je kunt beschrijven hoe de bevruchting bij zaadplanten verloopt.
Je kunt de veranderingen in het zaadbeginsel na bevruchting beschrijven.
Slide 3 - Tekstslide
Bestuiving
Slide 4 - Tekstslide
Bestuiving
Bestuiving:
Is het overbrengen van de stuifmeel van een meeldraad op de stempel van een stamper.
Dit kan alleen als de stuifmeel op de stempel komt van DEZELFDE bloem.
Er zijn 2 manieren van bestuiving:
via insecten
via de wind
Slide 5 - Tekstslide
Insecten bestuiving
Wind bestuiving
Slide 6 - Tekstslide
Stuifmeel (mannelijke geslachtscellen)
Eicel (vrouwelijke geslachtscel)
Insecten bestuiving Wind bestuiving
insecten bloem windbloem
Slide 7 - Tekstslide
Insectenbloem
Insecten zorgen voor bestuiving
Mooie bloemen, lekkere geur, nectar
Windbloemen
De wind zorgt voor bestuiving
Onopvallende bloemen, veel stuifmeel, grote stempel
Slide 8 - Tekstslide
INSECTENBLOEMEN
Insecten zorgen voor de bestuiving
Kroonbladen zijn groot en opvallend
Weinig stuifmeeld, is ruw en kleverig
Bloem heeft een voor insecten aantrekkelijke geur en nectar
WINDBLOEMEN
Wind zorgt voor de bestuiving
Vaak klein en onopvallend
Veel stuifmeel, vaak glad
Slide 9 - Tekstslide
Bestuiving of geen bestuiving?
Slide 10 - Tekstslide
Afsluiting
Verloop van bevruchting
Na bevruchting
Slide 11 - Tekstslide
Bevruchting bij een plant
Bevruchting bij een plant
Slide 12 - Tekstslide
Bevruchting
Het samensmelten van de celkernen heet bevruchting
Slide 13 - Tekstslide
Bevruchting
Na bevruchting:
Eicel --> kiem
Zaadbeginsel --> zaad
Slide 14 - Tekstslide
Bevruchting
Na de bevruchting beginnen de bevruchte eicel en het zaadbeginsel te groeien. Uit de bevruchte eicel ontstaat een kiem. Uit het zaadbeginsel ontstaat een zaad. Elk zaad bevat een kiem.
Er kunnen meerdere bevruchte eicellen ontstaan in het vruchtbeginsel.
Slide 15 - Tekstslide
Na bevruchting
Slide 16 - Tekstslide
Soorten bestuiving
Wel of geen bestuiving
Slide 17 - Tekstslide
Zelfstandig werken
Wat? Lees 6.3 en maak opgave 1 tot en met 9.
Hoe? Je mag na 5 minuten zachtjes overleggen in je groep
Hulp? Kijk in je boek, vraag aan je buur, steek dan je vinger op.