Voor het PTO leer je Les 12 t/m 19 (dus niet meer les 22).
les 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 19 gaan over debatteren en argumenten.
Les 15 gaat over alle grammatica die je tot nu toe geleerd hebt.
Slide 2 - Tekstslide
Les 15
Zelfstandig, lidwoord, bijvoeglijk, bijwoord, voorzetsel, telwoord, alle voornaamwoorden, werkwoordsvormen, voegwoorden. Voor een overzicht, zie pg 186-192 van Kern.
Wat moet je zoal kunnen?
Slide 3 - Tekstslide
Wat moet je kunnen?
Je kunt de woorden in een zin benoemen:
De hond loopt in de tuin.
de = lidwoord
hond = zelf. nw
loopt = zelfst. werkwoord
in = voorzetsel
de = lidwoord
tuin = zelf. nw.
Slide 4 - Tekstslide
Wat moet je kunnen?
Je kunt informatie geven over woorden:
Leg uit wat een voegwoord doet en geef een voorbeeldzin.
Een voegwoord verbindt twee zinnen tot één zin.
Ik eet zowel vis als vlees.
Hij juicht, omdat zijn team scoort.
Slide 5 - Tekstslide
Wat moet je kunnen?
Je kunt een voorbeeldzin geven over bepaalde woorden:
Bedenk een zin waarin je een drie verschillende voornaamwoorden gebruikt.
Ik geef mijn mooie ketting aan dat meisje.
ik = persoonlijk vnw.
mijn = bezittelijk vnw.
dat = aanwijzend vnw.
Slide 6 - Tekstslide
Dit was stof van les 15.
Moeilijk? Kijk naar les 15 en naar pagina 186-192 in Kern.
Slide 7 - Tekstslide
Les 12 t/m 14
Debatten of een betoog op papier
Voorargumenten en tegenargumenten
Voorargumenten moet je onderbouwen (allerlei redenen waarom geven)
Tegenargumenten moet je ontkrachten/weerleggen (argumenteren waarom het tegenargument niet waar is)
Slide 8 - Tekstslide
Les 12 t/m 14
Je maakt de tekst gemakkelijker te lezen als je je argumenten duidelijk benoemt:
Ten eerste vind ik ...
Daarna is het heel belangrijk, want ...
Aan de andere kant zou je ...
Tot slot is het ...
Slide 9 - Tekstslide
Les 12 t/m 14
In een debat gebruik je je stem en lichaamshouding. Op papier let je nog meer op je woordgebruik. Maak gebruik van humor.
"Ik zorg voor jullie, zoals een leeuwin voor haar welpen (zorgt)."
Betrek de lezer in het verhaal:
"Heeft u ook wel eens last van slapeloosheid? Uit onderzoek blijkt dat wel 73% ..."
Slide 10 - Tekstslide
Les 12 t/m 14
Je moet weten wat voor standpunten op wat voor niveau relevant zijn.
Regionaal:
- De gemeente Den Haag moet meer stadsparken creëren.
- Er komt een strandschoonmaakdag in Scheveningen.
Nationaal:
- Er moet belasting komen op hondenpoep.
- Digitale vaardigheden moet bij elk vak op het curriculum staan.
Internationaal
- Wereldwijd moet de stikstofuitstoot omlaag.
Slide 11 - Tekstslide
Dit was stof van les 12 t/m 14.
Moeilijk? Kijk dan naar de relevante lessen.
Slide 12 - Tekstslide
Les 16
Je kent de bedoeling/drijfveren van advertenties.
Bijvoorbeeld de Bol.com-advertentie op pagina 67 van je boek. Je kunt kiezen tussen hebzucht, angst of status.
VRAAG: Wat kies je?
Slide 13 - Tekstslide
Les 16
Je kent de bedoeling/drijfveren van advertenties.
Bijvoorbeeld de Bol.com-advertentie op pagina 67 van je boek. Je kunt kiezen tussen hebzucht, angst of status.
Je kiest hebzucht, want de personen aan wie het geschreven/gestuurd wordt, worden hebberig, omdat ze misschien een cadeau zullen mislopen.
Slide 14 - Tekstslide
Les 16
Je kunt uitleggen wat een frame is.
Dit is letterlijk, maar er wordt figuurlijk bedoeld.
Slide 15 - Tekstslide
Les 16
Een frame is een talige constructie waarbij je gebruik maakt van de kracht van woorden.
Een frame kent eigenschappen:
Woorden roepen een bepaald gevoel of betekenis op bij anderen, dat kan in een vergelijking of metafoor:
Slide 16 - Tekstslide
Les 16
Voorbeeld frame:
Wilders sprak in 2015 over een ‘tsunami van vluchtelingen’.
Het woord ‘tsunami’ roept beelden op van een vloedgolf en woorden die hierbij horen zijn ‘overspoeld worden’, ‘ramptoestanden’.
Slide 17 - Tekstslide
Dit was stof van les 16.
Moeilijk? Kijk dan naar die relevante les.
Slide 18 - Tekstslide
Les 17 t/m 19
Je moet argumenten kunnen geven voor een stelling.
Bijvoorbeeld:
Alle bedreigde dieren moeten gekloond worden.
Arabisch moet een verplicht vak worden.
Bijzonder onderwijs moet worden afgeschaft.
Slide 19 - Tekstslide
Les 17 t/m 19
Je moet de argumenten kunnen geven die je uit een tekst haalt.