vocabulaire herhaling

Vocabulaire 
Herhaling 5de leerjaar
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransLager onderwijs

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Vocabulaire 
Herhaling 5de leerjaar

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het rokje
A
la robe
B
la veste
C
la jupe
D
le pantalon

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

le pull
la veste
les baskets
la robe
de trui
de sneakers
de jas
de jurk

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Combinez les mots avec les images.
un pantalon
une chemise
un pull
un pyjama

Slide 4 - Sleepvraag

Sleepvraag
Onderdelen verslepen naar de juiste plek 

Bestaat altijd uit:
- sleeponderdeel
- sleepdoel

Ander voorbeeld: tijdsbalk Anne Frank
être
aller
avoir
aimer
s' appeler
surfer
regarder
adorer
habiter
zijn
gaan
hebben
houden van
heten
surfen
kijken
zielsveel 
houden van
wonen

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

l'oreille
la bouche
les yeux

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

sujet
aller
je
tu
il / elle
nous
vous
ils / elles
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

janvier
février

mars
avril
mai
juin
juillet
août
septembre
octobre
novembre
décembre
januari 
februari 
maart
april
mei
juni
juli
augustus 
september

oktober
november
december

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is mooi weer.
Het is warm. 
Het regent. 
Het sneeuwt.
Il fait beau.
Il fait chaud.
Il neige.
Il pleut.

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

un fauteuil
un banc
un bureau
une douche

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

DES toilettes (vr.)
un garage
une lampe
un living

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

il fait beau
il fait chaud
il fait mauvais
il fait froid
il pleut
il neige 

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep het juiste werkwoord naar de zin.
Ils ..... une jolie maison.
Nous ne ..... jamais.
Vous n'..... pas de chien ?
Léa .... parfois un jeans ?
porte
ont
chantons
avez

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Le chat est devant la boîte.
Le chat est entre les boîtes.
Le chat est sous la boîte.

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

avoir
être
tu as
nous avons
j'ai
elles ont
vous êtes
ils sont
tu es
c'est

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

une cuisine
une chambre

une salle de bain

un lit

un fauteuil



une lampe



Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

une boisson

un croissant
le fromage
le beurre
le lait
une tartine

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

du
des
de la
de l'
de + le 
de + les
de + la
de + l'

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het antwoord op welke vraag ? 
Ah, il est très long !
Au troisième.
Oui, un petit chat et deux lapins.
Un T-shirt, un jeans et des baskets.
Vous avez des animaux chez vous ?
Qu'est - ce que tu aimes porter ?
Comment est le nez de Pinocchio ?
Tu habites à quel étage ?

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

een badkamer
A
une salle de bains
B
une porte
C
une cave
D
un escalier

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het gaat warm zijn
A
il fait beau
B
il fait chaud
C
il va faire beau
D
il va faire chaud

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zeg je: tot ziens
A
A bientôt
B
Au revoir
C
A ce soir
D
A demain

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

les parents
A
een keuken
B
een badkamer
C
het platteland
D
de ouders

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet dit dier in het Frans?
A
un poisson
B
un oiseau
C
un chien
D
un lapin

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Qu'est-ce que tu vois dans le photo?
A
la maison
B
la boulangerie
C
la rue
D
l'eglise

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


J'ai mal ...
A
au doigt.
B
au dos.
C
aux dents.
D
au nez.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je .... à huit heures.
A
m'habille
B
l'habille
C
s'habille
D
habille

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Il se lave.
(se laver)
A
B
C
D

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Elle ... Lady Gaga.
A
s'appelle
B
t'appelle
C
m'appelle
D
s'appellent

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies