Vendredi le 15 Octobre

Cours de Français 
Le Passé Composé
&
Vocabulaire
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Cours de Français 
Le Passé Composé
&
Vocabulaire

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui:
- Herhaling passé composé
-Herhaling Bron B 
L'argent de poche, comment tu le dépenses?

Slide 2 - Tekstslide

Les buts: 
-Ik weet hoe ik de Passé Composé moet gebruiken
- Ik ken woorden die te maken hebben met geld.

Slide 3 - Tekstslide

Checkvraag:
Comment ça va?

Slide 4 - Open vraag

Wat weet je nog van de... passé composé?

Slide 5 - Woordweb

Le passé composé 1
Het voltooid deelwoord
2x hulpwerkwoord, namelijk avoir & être


Slide 6 - Tekstslide

Le passé composé 2
-er => é Voorbeeld: Donner=> donné
-ir => i Voorbeeld: Finir => fini
(Let op! Alleen bij de regelmatige vormen!)

Slide 7 - Tekstslide

Le passé composé 3
Onregelmatige vormen:
Avoir = eu
Être = été
Faire = fait


Slide 8 - Tekstslide

Le passé composé 4
Als je être gebruikt, komt er soms een extra e en/of s achter het voltooid deelwoord. Dat hangt af van het onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

QUIZ!

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de passé composé?
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooide tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
D
De voltooide verleden tijd (ik had gedanst)

Slide 12 - Quizvraag

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 13 - Quizvraag

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 14 - Quizvraag

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 15 - Quizvraag

Ils (chercher, passé composé)
A
ont cherché
B
sont cherché
C
cherchent
D
cherche

Slide 16 - Quizvraag

vous - manger

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 17 - Quizvraag

tu (choisir = kiezen, passé composé)

passé composé
A
as choisi
B
a choisi
C
est choisi
D
es choisi

Slide 18 - Quizvraag

elles ___ (faire, passé composé)
A
ont fait
B
ont font
C
fait
D
font

Slide 19 - Quizvraag

Is de volgende zin een correcte zin?
'Je suis été.'
Leg uit waarom.

Slide 20 - Open vraag

Ik heb de passé composé onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Quiz 
Le Vocabulaire

Slide 22 - Tekstslide

dépenser
comment tu dépenses ton argent?
A
uitgeven
B
besteden
C
sparen
D
werken

Slide 23 - Quizvraag

Je vais faire des économies.
'Faire des économies'
A
Economieles
B
Sparen
C
Bankieren
D
Geld uitgeven

Slide 24 - Quizvraag

Mes parents me donne de l'argent de poche.
'Argent de poche.'
A
Zaklamp
B
Zilverzak
C
Zakgeld
D
Rugzak

Slide 25 - Quizvraag

Je garde des enfants des voisins.
'Garder des enfants.'
A
Kinderjuf
B
De hond uitlaten
C
Tuinieren
D
Oppassen

Slide 26 - Quizvraag

J'ai 100 euros dans mon compte bancaire.
'Le compte bancaire'
A
Een bankafschrift
B
online bankieren
C
de bankrekening
D
het rekeningnummer

Slide 27 - Quizvraag

Je dois promener le chien.
'Promener le chien'
A
wandelen
B
De hond uitlaten
C
De kat voeren
D
De vissenkom verschonen

Slide 28 - Quizvraag

Ik ben goed bij met het leren van vocabulaire
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Weektaak Chapitre 2

Basis H: Bron Maken opdr. 30 en 31 op blz. 69 t/m 72 
Bron B: Lezen op blz. 25 + maken opdr. 8, 10, 11 + 12
(29 oktober)

Slide 30 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd? Wat neem je mee?

Slide 31 - Woordweb