Klas 2: Het persoonlijk, vragend voornaamwoord en voorzetsels in de 4e naamval

Klas 2: Het persoonlijk, vragend voornaamwoord en voorzetsels in de 4e naamval
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Klas 2: Het persoonlijk, vragend voornaamwoord en voorzetsels in de 4e naamval

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ik in het Duits =

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

jij in het Duits =

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

u in het Duits =

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

wie in het Duits =

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk en vragend voornaamwoord: 1e naamval
ik                                ich
jij                                du
hij/zij/het/men    er/sie/es/man
wij                              wir
jullie                          ihr
zij/ u                          sie/ Sie
wie/wat                    wer/ was

Slide 6 - Tekstslide

dit noemen we de 1e naamval
Doel 1 van vandaag:
Het kennen van het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 4e naamval (Akkusativ)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 4e naamval
mij                             mich
jou                             dich
hem/haar/het/     ihn/ sie/ es
ons                            uns
jullie                          euch
hen/ u                       sie/ Sie
wie/wat                    wen/ was

Slide 8 - Tekstslide

dit noemen we de 4e naamval
Doel 2 van vandaag:
Het kennen van de voorzetsels waardoor het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 4e naamval (Akkusativ) verandert.

Slide 9 - Tekstslide

Je hoort mij al zeggen ,,voor mij". Net zoals in het NL verandert ik in mij bij het vz voor. Dit gebeurt bij een aantal andere vz ook. 
Na deze voorzetsels volgt de 4e naamval: 
durch: door
für: voor
ohne: zonder
um: om
bis: tot
gegen: tegen
entlang: langs

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aufgabe:
Maak een samenvatting met de titel: Het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 4e naamval (Akkusativ) met de bijbehorende voorzetsels.
Zet de 3 rijtjes van S. 43 op een rij.
Zet daaronder de voorzetsels met vertaling van S. 45 (+ entlang!)
Klaar? Werk samen aan Paragraf E (- 26).

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ik in de 4e naamval =

Slide 12 - Woordweb

Teruggrijpen op vorige les. Wat is blijven hangen?
jullie in de 4e naamval =

Slide 13 - Woordweb

Teruggrijpen op vorige les. Wat is blijven hangen?
u in de 4e naamval =

Slide 14 - Woordweb

Teruggrijpen op vorige les. Wat is blijven hangen?
Noteer 2 voorzetsels die de 4e naamval krijgen:

Slide 15 - Woordweb

Teruggrijpen op vorige les. Wat is blijven hangen? Aantekening laten doorlezen, ev. filmpjes bekijken. Dan met wisbordjes opdr. 24 en dan zelfstandige verwerking
Klas 2: Het persoonlijk, vragend voornaamwoord en voorzetsels in de 3e naamval

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ,,ik" in het Duits?

Slide 17 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ,,jij" in het Duits?

Slide 18 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ,,wie" in het Duits?

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ,,wie" in het Duits?

Slide 20 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk en vragend voornaamwoord: 1e naamval
ik                                ich
jij                                du
hij/zij/het/men    er/sie/es/man
wij                              wir
jullie                          ihr
zij/ u                          sie/ Sie
wie/wat                    wer/ was

Slide 21 - Tekstslide

dit noemen we de 1e naamval
Wat is de betekenis van ,,für ihn"?

Slide 22 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van ,,für Sie"?

Slide 23 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van ,,für uns"?

Slide 24 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 4e naamval
mij                             mich
jou                             dich
hem/haar/het/     ihn/ sie/ es
ons                            uns
jullie                          euch
hen/ u                       sie/ Sie
wie/wat                    wen/ was

Slide 25 - Tekstslide

dit noemen we de 4e naamval
Doel 1
Je kunt de persoonlijke en vragende voornaamwoorden in de 3e naamval (Dativ) gebruiken.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 3e naamval
ik >                           mir
jij >                            dir
hij/ zij/ het >          ihm/ ihr/ ihm
wij >                          uns
jullie >                      euch
zij/ u >                      ihnen/ Ihnen
wie >                         wem
Voorbeeld:
met mij > mit mir

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ich in de derde naamval is?
A
mir
B
mich
C
ich
D
mier

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ihnen betekent?
A
u
B
jouw
C
hun
D
hen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

uns betekent?
A
ons
B
jouw
C
hun
D
wij

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Du in de derde naamval is?
A
dich
B
dir
C
du
D
euch

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doel 2
Je kent de voorzetsels waardoor het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 3e naamval (Dativ) verandert.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na deze voorzetsels volgt de 3e naamval: 
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
seit = sinds
von = van, door
zu  = naar (bij personen)
entgegen = tegemoet, daartegen
gegenüber = tegenover
Voorbeeld:
naar jou > zu dir

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies