MP5 dla-2: Woordvolgorde (fase 3, bij NL in actie H1)

MP5 dla-2 unit 1: Woordvolgorde
Aan het einde van deze les weet je hoe de woordvolgorde is in een hoofdzin en in een bijzin. Je kunt zelf, als je tijd krijgt om na te denken, zinnen maken waarin alle woorden op de juiste plek staan.
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

MP5 dla-2 unit 1: Woordvolgorde
Aan het einde van deze les weet je hoe de woordvolgorde is in een hoofdzin en in een bijzin. Je kunt zelf, als je tijd krijgt om na te denken, zinnen maken waarin alle woorden op de juiste plek staan.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zeker ben je dat je correct een korte hoofdzin kunt maken?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 2 - Poll

Wat moet je weten/kunnen
om de woorden in de goede
volgorde te kunnen zetten?

Slide 3 - Woordweb

Welke conjuncties ken je?
Zet de Engels vertaling erbij.

Slide 4 - Woordweb

De HOOFDREGEL
  • Een normale (hoofd-) zin begint met het Subject (S) en Verbum 1 (V1).
  • Als een zin NIET begint met het subject, dan verandert er iets aan de gebruikelijke woordvolgorde!

Maak zelf aantekeningen in je schrift van de uitleg die tussen de oefeningen wordt gegeven!

Slide 5 - Tekstslide

De hoofdzin
Subject (S)
Verbum 1 (V1)
de Rest ยฎ
Josh
leest
een boek.
Malika
heeft
een nieuwe fiets.
Onze moeders
zijn
zussen van elkaar.

Slide 6 - Tekstslide

subject
verbum 1
de rest
de juf
geeft
huiswerk

Slide 7 - Sleepvraag

subject
verbum 1
de rest
speelt
Jaรฏr
een spel

Slide 8 - Sleepvraag

subject
verbum 1
de rest
kijken
Petra en Hans
televisie

Slide 9 - Sleepvraag

subject
verbum 1
de rest
achtervolgt
de grote hond van de buren
onze kleine langharige cavia door de tuin

Slide 10 - Sleepvraag

Hoofdzin met meer informatie
In een zin kun je natuurlijk ook vertellen wat en/of waar iets gebeurt. Wanneer komt dan tussen V1 en O, en Waar komt aan het einde van de zin.



subject
verbum 1
wanneer
object (wat)
waar
Kees
leest
iedere ochtend
een boek
in de trein.
De hond van de buren
krijgt
alleen als het buiten donker is
een lekker hondenkoekje
in zijn lekkere warme mand.

Slide 11 - Tekstslide

Subject
Verbum 1
Wanneer
Object (wat)
Waar
de leraar Engels
is
iedere ochtend
10 minuten te laat
op school

Slide 12 - Sleepvraag

Subject
Verbum 1
Wanneer
Object (wat)
Waar
Rosa en ik
werken
de hele avond
aan ons huiswerk voor wiskunde
op de kamer van Rosa en haar zus

Slide 13 - Sleepvraag

Subject
Verbum 1
Wanneer
Object (wat)
Waar
de oma van Eef
woont
sinds vorige week
in een heel nieuw huis voor oudere mensen
met haar nieuwe vriend

Slide 14 - Sleepvraag

Subject
Verbum 1
Wanneer
Object (wat)
Waar
Katy Perry
beantwoordt
pas na drie weken
de persoonlijke berichtjes van haar fans
op Instagram

Slide 15 - Sleepvraag

1
2
3
4
5
ik
ga
morgenmiddag
in Amsterdam
winkelen

Slide 16 - Sleepvraag

1
2
3
4
5
Patricia en Edwin
willen
iedere morgen
in hun hotelkamer
naar het nieuws kijken

Slide 17 - Sleepvraag

Wanneer of waar met inversie
Je kunt een zin ook beginnen met 'wanneer' of 'waar'. Dat doe je als je de nadruk wilt leggen op wanneer of waar iets gebeurt. 
Maar... dan verandert er dus wel iets aan de woordvolgorde - we spreken dan van 'inversie'. 

Kijk maar eens naar de volgende zinnen:

- Kees wandelt iedere ochtend naar zijn werk.
- Iedere ochtend wandelt Kees naar zijn werk. 

- Het regent vaak in Nederland.
- In Nederland regent het vaak.

Regel: Als je de zin begint met 'wanneer' of 'waar', moet je inversie gebruiken. Bij inversie wisselen S en V1 van plaats. 

Slide 18 - Tekstslide

Goed of fout?
In Amsterdam Janny en Lien zijn geboren.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Hassan gaat morgen naar zijn werk.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quizvraag

Tijdens WO II de Nazi's hebben ons land bezet.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quizvraag

In 't Hooge Nest wij lezen over het leven van twee Joodse zussen.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quizvraag

Op school leren wij beter Nederlands door veel te lezen.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

Tijdens een toets mogen we geen vragen stellen.
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Lars en Kjeld morgen geen voetbalwedstrijd hebben.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Tijdens de vakantie ik lees veel boeken.
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Samengestelde zinnen
Je kunt twee kortere zinnen aan elkaar 'plakken'. Daarvoor gebruik je conjuncties. Conjuncties zijn dus een soort lijmwoordjes. We gaan eerst eens kijken of je de betekenis van een aantal veel voorkomende conjuncties kent. 

Slide 27 - Tekstslide

want
of
dus
en
maar
because
or
so
and
but

Slide 28 - Sleepvraag

MEOWD
Als je de conjuncties uit de vorige opdracht gebruikt, verandert er niets. Beide zinnen blijven een hoofdzin. Kijk maar:

Jules was ziek. Hij ging toch naar school.
Jules was ziek maar hij ging toch naar school.

We gaan naar Spanje. We gaan naar Frankrijk.
We gaan naar Spanje en we gaan naar Frankrijk.

De auto was kapot. Hij werd gerepareerd.
De auto was stuk, dus hij werd gerepareerd.

Hij deed boodschappen. Het eten was op.
Hij deed boodschappen want het eten was op.

Slide 29 - Tekstslide

De MEOWD-regel
De conjuncties Maar, En, Of, Want en Dus worden gevolgd door een hoofdzin. Na alle andere conjuncties volgt een bijzin.

Je hoeft alleen MEOWD te onthouden! Lekker makkelijk, toch?

Let op: Er zijn meer conjuncties die bijvoorbeeld met de letter W beginnen. Onthoud dus ook dat MEOWD staat voor heel korte conjuncties.

Slide 30 - Tekstslide

De bijzin
In een bijzin staat het subject vooraan, en V1 verhuist naar het einde van de zin (maar vรณรณr V2!). Een bijzin kan nooit op zichzelf staan. Een losse bijzin is geen goede zin. Kijk maar:

Peter was niet op school, omdat hij ziek was.
Peter was niet op school. (hoofdzin, correct) Hij ziek was. (bijzin, niet correct als losse zin) 

Peter was niet op school. Hij was ziek.
Peter was niet op school, omdat hij ziek was.

In de laatste (correcte) zin, staat V1 dus achteraan.

Slide 31 - Tekstslide

terwijl
omdat
voordat
indien
mits
als
tenzij
zodra
wanneer
zolang
doordat
alhoewel
nu
zoals
while
because
before
in case
only if
if (conditional)
unless
as soon as
when
as long as
because
even though
now
like
as long as

Slide 32 - Sleepvraag

wordt gevolgd door een 
HOOFDZIN
(S+V1+R+V2)
wordt gevolgd door een BIJZIN
(S+R+V1+V2)
maar
en
want
omdat
daarom
of
terwijl
als
dus
hoewel
voordat
toen
doordat
tenzij

Slide 33 - Sleepvraag

Beginnen met een conjunctie
Sommige zinnen beginnen met een conjunctie:
Terwijl Sam haar handen waste, vertelde ze over haar dag.                     (Sam waste haar handen. Ze vertelde over haar dag.)
Omdat ik vroeg weg moest, heb ik alleen gegeten.                                      (Ik moet vroeg weg. Ik heb alleen gegeten.)
Hoewel hij duur was, hebben we deze televisie toch gekocht.              (Hij was duur. We hebben deze televisie toch gekocht.)
Toen ik klein was, ging ik vaak met mijn moeder fietsen.                          (Ik was klein. Ik ging vaak met mijn moeder fietsen.)
Voordat ik naar school ga, wil ik eerst nog voor mijn toets leren.          (Ik ga naar school. Ik wil eerst nog voor mijn toets leren.)
Als ik later groot ben, ga ik in een groot huis wonen.                                   (Ik ben later groot. Ik ga in een groot huis wonen.)
Zie je dat de V1s gezellig naast elkaar staan, voor en na de komma?

DE REGEL:
Als een zin begint met een conjunctie (C):
  • wordt het eerste deel van de zin een bijzin:                  C + S + R + V1 + V2
  • pas je in het tweede deel van de zin inversie toe:      C + V1 + S + R + V2
  • terwijl de volgorde in een hoofdzin is:                                     S + V1 + R + V2

Slide 34 - Tekstslide

Goed of fout?
Zodra ik heb mijn diploma, ik ga werken.
A
goed
B
fout

Slide 35 - Quizvraag

Goed of fout?
Toen hij 14 was, reed hij al op een fatbike.
A
goed
B
fout

Slide 36 - Quizvraag

Goed of fout?
Ik ben weggegaan, omdat ik moe was.
A
goed
B
fout

Slide 37 - Quizvraag

Goed of fout?
Jan heeft uitgeslapen want hij was laat thuis.
A
goed
B
fout

Slide 38 - Quizvraag

Goed of fout?
Ik hou van knutselen, dus ik zelf een kaart heb gemaakt.
A
goed
B
fout

Slide 39 - Quizvraag

Goed of fout?
In Australiรซ veel vreemde dieren leven.
A
goed
B
fout

Slide 40 - Quizvraag

De ultieme test
Heb je goede notities gemaakt in je schrift?
Mooi! Dan komt nu de ultieme test om te zien of je klaar bent voor de toets!
LET OP: Je moet steeds TWEE of DRIE goede zinnen maken!

Slide 41 - Tekstslide

weet- ik - wint - volgende week - de race - dat - Max Verstappen - zeker
(2 zinnen)

Slide 42 - Open vraag

de coolste school - mevrouw Oosterman - is - omdat - lesgeeft - daar - ISW
(3 zinnen)

Slide 43 - Open vraag

rechten - haar diploma - Aisha - heeft gehaald - gaan studeren - zodra - ze - wil

Slide 44 - Open vraag

Wat vond je van deze les?
heel makkelijk
makkelijk
niet makkelijk, niet moeilijk
moeilijk
heel moeilijk

Slide 45 - Poll

Hoe klaar ben jij voor dit onderdeel van de toets van Unit 1?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 46 - Poll

Wat vind je nog moeilijk, wat moet je nog beter leren of oefenen?

Slide 47 - Open vraag

Wat vond je van deze les?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 48 - Poll