Unit 2.2 Wales (6 November 24/25)
1 / 24
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
wanneer gebruik je de past simple/simple past?
A
In het heden, bij feiten gewoontes/regelmaat
B
In het verleden, als een gebeurtenis afgelopen is in het verleden.
C
In het heden, bij een gebeurtenis die nu aan de gang is.
Slide 12 - Quizvraag
Hoe maak je de past simple/simple past?
A
ww + ed
of 2e rijtje bij onregelmatig werkwoord
B
ww + ing
of 3e rijtje bij onregelmatig werkwoord
C
ww
+ eitje bij je ontbijt
D
ww + s
+ 1e rijtje bij onregelmatig werkwoord
