In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Chapitre 3
C + D
Slide 1 - Tekstslide
Wat is dit?
A
la robe
B
le pull
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn dit?
A
les ados
B
les chaussures
Slide 3 - Quizvraag
Vertaal: bijna
A
devant
B
presque
Slide 4 - Quizvraag
Vertaal: echt
A
vraiment
B
plusieurs
Slide 5 - Quizvraag
Wat is dit?
A
la rue
B
la couleur
Slide 6 - Quizvraag
C: Phrases-clés
blz. 108-109
Slide 7 - Tekstslide
D: Het aanwijzend voornaamwoord
Slide 8 - Tekstslide
Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze
Slide 9 - Quizvraag
Toelichting aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt. Dat = aanwijzend vnw
Slide 10 - Tekstslide
Wat zou een aanwijzend voornaamwoord dan in het Frans zijn?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des
Slide 11 - Quizvraag
En dan nu in het Frans..
Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. Namelijk:
Om te weten welke vorm je moet gebruiken, kijk je naar het woord ná het aanwijzend vnw. Als dat woord vrouwelijk is, gebruik je de vrouwelijke vorm van het aanwijzend vnw, etc
Slide 12 - Tekstslide
Enkelvoud
Ce Mannelijk
Tu connais le plat?
Ken jij het gerecht?
Tu connais ce plat?
Ken jij dat/dit gerecht?
Slide 13 - Tekstslide
Enkelvoud
Ce Mannelijk
J'aime le restaurant.
Ik houd van het restaurant.
J'aime ce restaurant.
Ik houd van dit/dat restaurant.
Slide 14 - Tekstslide
Enkelvoud (die, deze, dat, dit)
Cet Mnl met klinker of h
Slide 15 - Tekstslide
Enkelvoud
Cet Mnl met klinker of h
L'ingrédient donne du goût.
Het ingredient geeft smaak.
Cet ingrédient donne du goût.
Dat/dit ingredient geeft smaak.
Slide 16 - Tekstslide
Enkelvoud
Cet Mannelijk met klinker of h
Tu peux couperl'oignon?
Kun jij de ui snijden?
Tu peux couper cet oignon?
Kun jij die/deze ui snijden?
Slide 17 - Tekstslide
Enkelvoud (die, deze, dat, dit)
Cette Vrouwelijk
Slide 18 - Tekstslide
Enkelvoud
Cette Vrouwelijk
La semaineest longue.
De week is lang.
Cette semaine est longue.
Deze/die week is lang.
Slide 19 - Tekstslide
Enkelvoud
Ce Mannelijk
Cet Mnl met klinker of h
Cette Vrouwelijk
Slide 20 - Tekstslide
Meervoud (die, deze)
Ces meervoud
Slide 21 - Tekstslide
Meervoud
Ces meervoud
Tu aimes les vacances?
Vind jij de vakantie leuk?
Tu aimes ces vacances?
Vind jij die/deze vakantie leuk?
Slide 22 - Tekstslide
Meervoud
Ces meervoud
On a déjà les ingrédients.
We hebben de ingredienten al.
On a déjà ces ingrédients.
We hebben deze/die ingredienten al.
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
______agenda [mannelijk] die/deze agenda
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet
Slide 25 - Quizvraag
_____ livre [mannelijk] dat/dit boek
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 26 - Quizvraag
________ filles [vrouwelijk] deze/die meisjes
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 27 - Quizvraag
_____ acteur [mannelijk] deze/die acteur
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 28 - Quizvraag
_______ émission (v) deze/die uitzending (op tv)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce
Slide 29 - Quizvraag
______ journaux deze/die kranten
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 30 - Quizvraag
______ salade (v) deze/die salade
A
cet
B
ce
C
ces
D
cette
Slide 31 - Quizvraag
... frites sont froids! Deze/die frietjes zijn koud!