Romulus en Remus waren kleinzonen van Numitor, de koning van een stadstaat langs de Tiber. Numitor werd door zijn broer van troon verjaagd. De nieuwe koning gaf zijn bediende het bevel om Romulus en Remus te laten verdrinken in de rivier.
Maar de bediende kon dit niet over zijn hart verkrijgen. Hij legde Romulus en Remus in een mand in de rivier. Zo dreven zij weg van de koning. De mand werd gevonden door een wolvin, die de kinderen meenam en voedde met haar moedermelk. Zo groeiden Romulus en Remus op tussen de wolven. Toen de jongens volwassen waren, kwamen ze erachter dat de broer van Numitor nog steeds op de troon zat en dat hij hen had willen vermoorden. Romulus en Remus bedachten een list en vermoordden de koning, waardoor hun opa Numitor opnieuw koning kon worden.
Als dank mochten de jongens een eigen stad stichten. Dat deden ze bij de zeven heuvels waar ze met de wolvin hadden geleefd. De stad die zij stichtten was Rome. Romulus werd de eerste koning van Rome.