hst 3
1 / 22
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Over welke tijdsperiode gaat dit hoofdstuk?
A
1600-1700
B
1700-1815
C
1800-1915
D
1500-1600
Slide 3 - Quizvraag
Dit hoofdstuk gaat over de Franse Revolutie, wat is een juiste beschrijving van een revolutie?
A
Een langzame verandering over een lange periode
B
Een grote onomkeerbare verandering die op korte termijn plaatsvindt
C
Het in stand houden van bestaande tradities
Slide 4 - Quizvraag
Wat voor bestuur had Frankrijk aan het begin van de 18e eeuw?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Dictatuur
D
Republiek
Slide 5 - Quizvraag
Tot welke stand behoorde de geestelijkheid?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de juiste betekenis van het het begrip: ancien régime?
A
Een bestuur waarbij een persoon alle macht in handen heeft
B
Een monarchie waar de koning absolute macht heeft en belangrijke groepen speciale voorrechten hebben
C
Een manier van denken waarbij er logisch wordt nagedacht
Slide 7 - Quizvraag
Volgens welke verlichte denker moest de macht van de staat verdeeld worden in een wetgevende, een uitvoerende en een rechterlijke macht?
A
Lodewijk XVI
B
Montesqieu
C
Voltaire
D
Napoleon
Slide 8 - Quizvraag
Welke twee standen hadden de meeste privileges (voorrechten)?
A
Adel
B
Boeren
C
Burgers
D
Geestelijkheid
Slide 9 - Quizvraag
Waarom riep Lodewijk XIV de Staten-Generaal bijeen in 1789?
A
Frankrijk was bankroet (geen geld meer)
B
De koning wilde het leven van de boeren verbeteren
C
De koning wilde een nieuwe grondwet invoeren
Slide 10 - Quizvraag
Wat waren oorzaken voor de Franse Revolutie?
A
De derde stand moest heel veel belasting betalen, de eerste en tweede stand niet
B
De boeren en burgers hadden plichten maar geen voorrechten
C
De adel en geestelijkheid betaalde teveel belasting
D
De verlichting bracht een nieuwe manier van denken over het bestuur
Slide 11 - Quizvraag
In welk jaar brak de Franse Revolutie uit?
Slide 12 - Open vraag
In 1791 werd Frankrijk een constitutionele monarchie. Wat betekende dat voor de koning?
A
De koning raakt veel macht kwijt en moest zich voortaan aan de wet houden
B
De koning kon vanaf nu alle wetten bepalen
C
De koning raakt al zijn rechten kwijt en wordt afgezet
D
Er veranderd niks
Slide 13 - Quizvraag
In 1791 kwam er een nieuwe grondwet, wat kwam niet in deze grondwet voor?
A
Dat Frankrijk voortaan bestuurd werd door drie verschillende machten
B
Ook rijke burgers kregen stemrecht
C
Hoe Frankrijk voortaan bestuurd zou worden
D
Dat het koningshuis werd afgeschaft
Slide 14 - Quizvraag
Hoe wordt het bestuur genoemd na de dood van Lodewijk XVI, waarbij er een radicale groep aan de macht was?
A
Gematigd bestuur
B
Terreur
C
Dictatuur
D
Democratie
Slide 15 - Quizvraag
Wie pleegt in 1799 een staatsgreep en wordt de nieuwe leider van Franrijk?
Alleen voornaam
Alleen voornaam
Slide 16 - Open vraag
Wat voor bestuur kreeg Frankrijk nadat Napoleon zichzelf tot keizer kroonde?
A
Democratie
B
Dictatuur
C
Republiek
D
Monarchie
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een dictatuur?
A
Een bestuursvorm waarbij een groep personen alle macht in handen heeft
B
Een bestuursvorm waarbij het volk kan stemmen op een politieke partij
C
Een bestuursvorm waarbij een persoon alle wetten en regels bepaalt
Slide 18 - Quizvraag
De kaart geeft het keizerrijk van Napoleon weer
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
De oorlog tegen welk land zorgde voor de ondergang van Napoleon?
A
Nederland
B
Spanje
C
Polen
D
Rusland
Slide 20 - Quizvraag
Bonus
Op welke datum vieren de Fransen hun nationale feestdag?
Op welke datum vieren de Fransen hun nationale feestdag?
A
30 februari
B
5 augustus
C
14 juli
D
1 april
