1. In de stad ..... (dansen) de mensen op straat.
2. Ik .... (worden) echt niet goed van deze toets.
3. Jouw naam ...... (opvallen) mij .....
4. De klok ..... (tikken) net iets te hard.
5. .... (worden) de klas vandaag op tijd verwacht?
6. Waarom ... (koken) je nou alweer een ei?
7. Hoezo .... (koken) je mentor een ei in de klas?
Geef je antwoord in 'vragen'.