voorzetsels 3 en 4 naamval
1 / 21
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Welke voorzetsels horen bij welke categorie? Slepen maar!
Voorzetsels + 3
Voorzetsels + 4
durch
nach
mit
für
ohne
bei
zu
seit
von
um
aus
gegen
Slide 4 - Sleepvraag
Er schaut durch d.. Fenster(o)
A
das
B
dem
C
den
Slide 5 - Quizvraag
Wir sitzen alle um d.. runden Tisch(m)
A
dem
B
den
C
das
Slide 6 - Quizvraag
Ich habe etwas gegen mein..
A
meine
B
mein
C
meiner
Slide 7 - Quizvraag
Ich renne durch d.. Museum(o)
A
die
B
das
C
den
Slide 8 - Quizvraag
Das Geschenk ist für ihr...
A
ihrem
B
ihren
C
ihre
Slide 9 - Quizvraag
Seit ein... Tag(m) mache ich meine Hausaufgaben
A
einem
B
einen
C
einer
Slide 10 - Quizvraag
Ich fahre mit d.. Auto(o) nach Berlin
A
das
B
den
C
dem
Slide 11 - Quizvraag
Für mein.. Kinder mache ich alles!
A
meine
B
meinen
C
meiner
Slide 12 - Quizvraag
Wir fahren mit d... Bahn (v)
A
der
B
die
C
dem
Slide 13 - Quizvraag
Das Buch ist von mein...
A
meiner
B
meinem
C
meines
Slide 14 - Quizvraag
Dort wohnen wir bei unser.... Freunden(mv)
A
unserer
B
unserem
C
unseren
Slide 15 - Quizvraag
De naamvallen: Sleep de juiste vraag en nummer naar de bijhorende naamval
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
aan/voor wie/wat?
wie/wat + werkwoorden + onderwerp
wie/wat + werkwoorden
Slide 16 - Sleepvraag
Horen de werkwoorden bij de derde of bij de vierde naamval?
3e naamval
4e naamval
danken
gefallen
gehören
gelingen
glauben
gratulieren
helfen
fragen
bitten
es gibt
kosten
interessieren
Slide 17 - Sleepvraag
Ich danke mein.. Lehrerin.
A
meine
B
meinen
C
meiner
Slide 18 - Quizvraag
Ich frage d.. Mann.
A
dem
B
der
C
den
Slide 19 - Quizvraag
Wir müssen d.. Bienen helfen.
A
die
B
den
C
der
