Je leert hoe je een ongewogen gemiddelde moet uitrekenen.
Je leert hoe je een gewogen gemiddelde moet uitrekenen.
Je leert waar je grafieken en tabellen voor kunt gebruiken.
Je leert de verschillende soorten grafieken.
Slide 3 - Tekstslide
Kennis toetsen
We gaan nu eerst jullie kennis toetsen over H1 t/m H11 uit de reader adhv diverse interactieve vragen.
Slide 4 - Tekstslide
De afzet is 250 stuks / de consumentenprijs is € 148, 87 per stuk / btw hoog tarief / brutowinst is 35% van de omzet / bereken de IWO in euro's.
Slide 5 - Open vraag
Consumentenomzet is € 539.800 / btw is hoog / brutowinst is 35% van de omzet / huurkosten € 45.980 / personeelskosten € 46.870 / kosten privévakantie € 1.582 / Bereken de nettowinst in euro's.
Slide 6 - Open vraag
Inkoopfactuurbedrag is € 17.079,36 / btw is hoog / brutowinst is 42% van de IWO / bereken de brutowinst, de omzet en de consumentenomzet.
Slide 7 - Open vraag
Inkoopfactuurbedrag is € 23.400 / btw is hoog / brutowinstmarge is 15% / bereken de omzet.
Slide 8 - Open vraag
Omzet is € 23.400 / brutowinst is € 15.000 / bereken de brutowinstmarge (rond af op twee decimalen).
Slide 9 - Open vraag
Zelfde gegevens als de vorige vraag: Omzet is € 23.400 / brutowinst is € 15.000 / bereken nu de brutowinstopslag (rond af op twee decimalen).
Slide 10 - Open vraag
Omzet in 2014 is € 309.000 / omzet in 2015 is € 415.000 / 2014 is het basisjaar / bereken het indexcijfer voor 2015 (rond af op een heel getal)
Slide 11 - Open vraag
Omzet in 2016 is € 286.000 / indexcijfer van 2016 is 98 / bereken de omzet van het basisjaar 2014
Slide 12 - Open vraag
De personeelskosten zijn in 2017 € 317.908 / in 2019 zijn deze gestegen naar € 385.000 / Wat is de procentuele verandering in 2019 ten opzichte van 2017?
A
€ 67.092
B
17,4%
C
21,1%
D
121,1%
Slide 13 - Quizvraag
Een winkel onderzoekt het besteedde bedrag per klant. Vandaag hebben 45 klanten tussen 0 en 10 euro betaald. Hoe noemen we deze frequentie?
A
Relatieve frequentie
B
Absolute frequentie
C
Cumulatieve relatieve frequentie
D
Cumulatieve absolute frequentie
Slide 14 - Quizvraag
De cijfers voor het examen verkoopcijfers is bekend. Twee studenten hebben een 3 gehaald / drie studenten hebben 4 gehaald / zes studenten hebben een 6 gehaald. Wat is de relatieve frequentie voor het cijfer 4?
A
3/11
B
3
C
27,3%
Slide 15 - Quizvraag
Een winkel heeft het aantal verkochte artikelen per klant geteld. In totaal hebben 200 klanten wat gekocht. 4% heeft 1 artikel gekocht. Hoeveel klanten waren dit?
A
4
B
8
C
6
D
20
Slide 16 - Quizvraag
Wat betekent cumulatief (denk aan berekenen cumulatieve absolute frequentie en cumulatieve relatieve frequentie?
A
je rekent de frequentie in procenten uit
B
je rekent de frequentie in aantallen uit
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Huiswerk voor na de herfstvakantie
Maken extra oefensommen 11 op pag. 56 en 57 in de reader (hoort bij H12 berekenen ongewogen en gewogen gemiddelde)
Maken extra oefensommen 12 op pag. 58 t/m 60 in de reader (hoort bij H13 grafieken en tabellen)
Wie extra wil oefenen kan nog extra de volgende huiswerkopdrachten maken:
Proefexamen 1 op pag. 61 t/m 63 in de reader
Proefexamen 2 op pag. 64 t/m 66 in de reader
Proefexamen 3 op pag. 67 t/m 70 in de reader
Alle huiswerkopdrachten staan in Teams / na inleveren in Teams ontvang je de antwoorden (ook van de proefexamens)
Slide 26 - Tekstslide
Planning
Volgende week (ma. 12.10 t/m vr. 16.10) herfstvakantie
Wk 43 - Wo. 21.10.2020 - les verkoopcijfers: maken proefexamen verkoopcijfers - rekenmachine mee!