Herhalingsles 1.1, 1.2 en 1.3
Welke landschappen moeten we leren?
1 / 21
Onderdelen in deze les
Welke landschappen moeten we leren?
Slide 1 - Woordweb
Wanneer vond de watersnoodramp plaats?
A
1 februari 1953
B
1 maart 1953
C
1 maart 1954
D
1 februari 1952
Slide 2 - Quizvraag
Waar staat de afkorting NAP voor?
Slide 3 - Open vraag
Wanneer behoort een landschap tot Hoog-Nederland?
A
Alles wat hoger ligt dan 2 meter boven NAP.
B
Alles wat hoger ligt dan 1 meter boven NAP.
C
Alles wat lager ligt dan 3 meter onder NAP.
D
Alles wat hoger ligt dan 2 meter onder NAP.
Slide 4 - Quizvraag
Welk landschap zie je hier?
Slide 5 - Open vraag
Welk landschap zie je hier?
Slide 6 - Open vraag
Welk landschap zie je hier?
Slide 7 - Open vraag
Welke landschappen horen
bij Laag-Nederland?
bij Laag-Nederland?
Slide 8 - Woordweb
Welke landschappen horen
bij Hoog-Nederland?
bij Hoog-Nederland?
Slide 9 - Woordweb
0
Slide 10 - Video
Na het bekijken van het filmpje: waar beschermen de deltawerken ons tegen?
Slide 11 - Open vraag
Hoe is het zandlandschap ontstaan, door water/wind of door ijs?
Slide 12 - Open vraag
Wat zijn de kenmerken van het hoogveenlandschap?
A
Grasland.
B
Rechte kanalen en grasland.
C
Rechte kanalen.
D
Zand en strand.
Slide 13 - Quizvraag
Tijdens het fietsen zie je: akkers, landbouw en weilanden. Langs welk landschappen ben je aan het fietsen?
A
Zeekleilandschap
B
Rivierkleilandschap
C
Duinlandschap
D
Hoogveenlandschap
Slide 14 - Quizvraag
Je loopt langs een grasland met sloten en meren, langs welk landschap loop je?
A
Duinlandschap
B
Zeekleilandschap
C
Laagveenlandschap
D
Hoogveenlandschap
Slide 15 - Quizvraag
Je loopt langs strand en duinen, door welk landschap loop je?
A
Duinlandschap
B
Zeelandschap
C
Zandlandschap
D
Zeekleilandschap
Slide 16 - Quizvraag
Hoe is het rivierkleilandschap ontstaan, door water/wind of door ijs?
Slide 17 - Open vraag
Hoe zijn landschappen in Nederland ontstaan?
A
Door water, ijs en wind.
B
Door water.
C
Door water, vuur en regen.
D
Door mensen.
Slide 18 - Quizvraag
Hoe is het veenlandschap ontstaan?
A
Door vuur: de moerasgebieden ontstonden door vuur.
B
Door water en wind: door zowel water als wind ontstonden de moerasgebieden in het veenlandschap.
C
Door wind: door de wind ontstonden de moerasgebieden in het veenlandschap.
D
Door water: door de overstroming ontstonden moerasgebieden in het veenlandschap.
Slide 19 - Quizvraag
Wat vind je het moeilijkste onderdeel van de lesstof, voor het proefwerk?
Slide 20 - Open vraag
Wat kunnen we tijdens de les doen, om dit te oefenen?
