Verkeer groep 7

Verkeer groep 7
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkeerBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verkeer groep 7

Slide 1 - Tekstslide

Vragen over verkeer

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer ben je géén voetganger
A
Als je stept
B
Als je loopt
C
Als je op je fatbike rijdt
D
Als je in een rolstoel rijdt

Slide 3 - Quizvraag

Waar moet je met je fiets staan in een fietsopstelvak als je rechtdoor wilt?
A
Alleen in het midden
B
Helemaal links
C
In het midden of rechts
D
Alleen rechts

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent dit bord?

Als jij hier rijdt, moet je:
A
aan iedereen voorrang geven
B
van links en rechts voorrang krijgen
C
van je fiets afstappen
D
stoppen

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent dit bord?
A
Je stopt als er een auto komt.
B
Je stopt bij de stopstreep, ook als er niks komt.
C
Je moet van je fiets afstappen en verder lopen
D
Het fietspad stopt hier.

Slide 6 - Quizvraag

Je fietst en wilt rechts afslaan. Een andere voetganger loopt vanaf de andere kant en wil rechtdoor. Wie gaat voor?
A
Jij, omdat een fietser voor mag gaan.
B
Jij, omdat rechtsaf op dezelfde weg voorgaat.
C
De andere voetganger, omdat een voetganger voor mag gaan.
D
De andere voetganger, omdat rechtdoor op dezelfde weg voorgaat.

Slide 7 - Quizvraag

Er zijn 2 soorten zwaailichten: blauwe en niet-blauwe.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Wie moet als eerste verder rijden?
A
De vuilniswagen, want die rijdt met zwaailicht.
B
Ingmar, want hij komt van rechts bij een gewone kruising.
C
De vuilniswagen, want dat is een voorrangsvoertuig.
D
Ingmar, want hij is een voetganger.

Slide 9 - Quizvraag

Moet Sophie de bus voor laten gaan?
A
Ja, want de bus rijdt weg bij de halte.
B
Nee, want ze fietst met een cadeau.
C
Ja, want de bus is een voorrangsvoertuig.
D
Nee, want Sophie fietst op het fietspad.

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer hebben voorrangsvoertuigen voorrang (ambulance, politie, brandweer)?
A
Deze voertuigen hebben altijd voorrang.
B
Als ze hun sirenes aan hebben staan.
C
Als ze hun blauwe zwaailichten aan hebben staan.
D
Als ze hun blauwe zwaailicht en sirenes aan hebben staan.

Slide 11 - Quizvraag

De jongens willen
op de rotonde blijven.
Het busje wil van de rotonde
af. Wie heeft voorrang?
A
Het busje, want op een rotonde gaan auto’s altijd voor.
B
Het busje, want je hebt voorrang als je van een rotonde afgaat.
C
De jongens, dat geven de haaientanden aan.
D
De jongens, want die komen van rechts.

Slide 12 - Quizvraag

Mag Jonas zo over de rotonde fietsen?
A
Ja, want er staan haaientanden.
B
Nee, Je moet altijd rechts over de rotonde.
C
Ja, je mag in twee richtingen fietsen.
D
Nee, het onderbord laat zien dat je rechtdoor moet.

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent
dit kruis?
A
dit is een spoorwegovergang van 2 sporen
B
dit is een spoorwegovergang
C
Dit is een spoorwegovergang van 1 spoor
D
je nadert een kruispunt

Slide 14 - Quizvraag

Waar zie je een onverharde weg?
A
B
C

Slide 15 - Quizvraag


Wie gaat eerst en waarom ? 
A
Dusha , want zij komt van rechts
B
Kim want zij rijdt rechtdoor
C
Dusha want zij rijdt op een onverharde weg en moet dan voorrang krijgen van Kim
D
Kim want zij rijdt op een verharde weg en moet voorrang krijgen van Dusha op de onverharde weg.

Slide 16 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?

Slide 17 - Tekstslide