Trede 6 zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Trede 6 

Lesdoel 

- Aan het einde van deze les weet je wat een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een werkwoord is.

- Je kan het zelfstandig naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord en het werkwoord herkennen in een zin.

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Wat is een werkwoord?

Wat is een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord?

1. kamerplant
2. willen
3. gaan
4. paars

Wat is een voorbeeld van een werkwoord?

1. pizza
2. afwas
3. bloempot
4. eten

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?

1. voetbal
2. boomstam
3. roze
4. peren

Haal het zelfstandige naamwoord uit de zin.
We gaan morgen naar school.

1. we
2. morgen
3. school
4. gaan

Haal de werkwoorden uit de zin.
Mario en Vincent hebben gisteren een feestje georganiseerd.

1. Mario en Vincent
2. hebben georganiseerd
3. Een feestje
4. gisteren

Haal het bijvoeglijk naamwoord uit de zin.
Dat leuke boek had ik snel uit.

1. uit
2. boek
3. snel
4. leuke

Waar is dit een omschrijving van?
"Het zegt wat iets of iemand doet of overkomt."

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. iets anders

Waar is dit een omschrijving van?
"Het vertelt iets over een zelfstandig naamwoord."

1. bijvoeglijk naamwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. iets anders

Waar is dit een omschrijving van?
"Het is een woord voor een mens, dier, plant, ding of een naam."

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. iets anders

Kan je in een zin meerdere werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden hebben?

1. Ja
2. Nee
3. Je kan alleen meerdere werkwoorden hebben.
4. Je kan alleen meerdere zelfstandige naamwoorden hebben.

Schrijf de zelfstandige naamwoorden op.
troefkaart, overige, Amstel, nergens, aanval, toverachtig, laatbloeiers, daar

Schrijf de werkwoorden op.
achterblijven, doorgaan, muis, appelsap, nakijken, druiven, brood.

Vul op de puntjes de bijvoeglijke naamwoorden in.
duur. Het ...... huis. Een .....huis.
gezellig. Het ....... feest. Een .......feest.

Vul op de puntjes het bijvoeglijk naamwoord in.
spannend. Het .......boek. Een ....boek.
mooi. De .....fiets. Een .....fiets.

Wat is je score?

Heb je voldoende vragen goed beantwoord dan hoef je deze les niet meer te volgen.

(je docent geeft aan wat "voldoende" is)

Zijn er nog vragen?