Lezen H2

Lezen H2
Tekstverbanden en signaalwoorden (1/2*)


*: deel 2/2 komt in hoofdstuk 3
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen H2
Tekstverbanden en signaalwoorden (1/2*)


*: deel 2/2 komt in hoofdstuk 3

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les
- kun je uitleggen wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn
- ken je 3 nieuwe tekstverbanden: concluderend, redengevend, oorzakelijk
- kun je bij elk van deze 3 tekstverbanden passende signaalwoorden noemen

Slide 2 - Tekstslide

Telefoonregels tijdens deze les
Tijdens uitleg:
telefoon plat op de hoek van je tafel, scherm omlaag

Bij quizvragen:
telefoongebruik toegestaan, maar alleen voor LessonUp

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband / verbinding / relatie.
Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 4 - Tekstslide

Je kent al 4 tekstverbanden:
      1. Chronologisch tekstverband
  2. Opsommend tekstverband
     3. Tegenstellend tekstverband
4. Toelichtend tekstverband

Slide 5 - Tekstslide

Chronologisch tekstverband herken je aan de volgende signaalwoorden:
A
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook nog, bovendien.
B
Eerst, vroeger, later, nu, vervolgens, nadat.
C
Hoewel, echter, maar, daarentegen, ondanks.
D
Bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou.

Slide 6 - Quizvraag

Signaalwoorden van en een opsommend tekstverband zijn:
A
maar, echter, toch, daarentegen, naast ...
B
dus, dan ook, concluderend, de slotsom is
C
en, vervolgens, ook, tevens, niet alleen ... maar ook, zowel ... als
D
doordat, daardoor, zodat, waardoor

Slide 7 - Quizvraag

Video over Elvis  ➡️
Opdracht
Bedenk tijdens het filmpje: wat kun je vertellen over Elvis?
Je gaat antwoord geven in de vorm van een opsomming.
Dus let op welke zaken je in een opsomming zou kunnen zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Maak een zin over Elvis. Gebruik in die zin een opsomming met de juiste signaalwoorden.

Slide 10 - Open vraag

Tegenstellend tekstverband herken je aan de volgende signaalwoorden:
A
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook nog, bovendien.
B
Eerst, vroeger, later, nu, vervolgens, nadat, etc.
C
Hoewel, echter, maar, daarentegen, ondanks.
D
Bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou.

Slide 11 - Quizvraag

Toelichtend tekstverband herken je aan de volgende signaalwoorden:
A
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook nog, bovendien.
B
Eerst, vroeger, later, nu, vervolgens, nadat, etc.
C
Hoewel, echter, maar, daarentegen, ondanks.
D
Bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is eigenlijk het nut van signaalwoorden?
A
je leert goed spellen
B
je kunt dan sneller lezen
C
je snapt dan beter hoe een tekst in elkaar zit

Slide 13 - Quizvraag

Tekstverbanden
Naast een chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend tekstverband, onderscheiden we ook de volgende tekstverbanden: 
- concluderend tekstverband
- redengevend tekstverband
- oorzakelijk tekstverband

Slide 14 - Tekstslide

Concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband trekt de auteur een conclusie uit informatie die eerder in de tekst is gegeven. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook 

Slide 15 - Tekstslide

Redengevend tekstverband
De schrijver geeft een reden, bijvoorbeeld waarom hij een bepaalde mening heeft. --> 'ik vind..., omdat....' (betoog)

Signaalwoorden: want, omdat, daarom, immers, namelijk

Slide 16 - Tekstslide

Redengevend tekstverband
De regering moet een suikertaks invoeren, (mening)
want er zijn te veel mensen met overgewicht. (argument/reden)


Slide 17 - Tekstslide

Oorzakelijk tekstverband
  • Geeft een oorzaak aan van een ander tekstdeel. 
  • Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, waardoor, zodat
  • Voorbeeld: Het heeft de afgelopen winter niet gevroren, hierdoor zijn er weinig insecten.

Slide 18 - Tekstslide

Redengevend of oorzakelijk?
Redengevend
Oorzakelijk
omdat, daarom, want, vanwege etc.
doordat, daardoor etc.
Waarom iemand iets doet of vindt.
Waardoor iets gebeurt
Eigen inbreng / menselijke beslissing.
Geen eigen inbreng / geen menselijke beslissing.

Slide 19 - Tekstslide

Als gevolg van de hevige sneeuwval, moesten de mensen sneeuw ruimen.
Wat is hier het signaalwoord?
A
hevige
B
moesten
C
als gevolg van
D
sneeuwval

Slide 20 - Quizvraag

Als gevolg van, dus, doordat, dat komt door... zijn signaalwoorden die horen bij...?
A
vergelijkend verband
B
concluderend verband
C
oorzakelijk verband
D
redengevend verband

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag met Lezen H2
Maak opdracht 1 en 2 op p. 44-47

--> Huiswerk voor vrijdag

Slide 22 - Tekstslide