WFT Consumptieve kredieten hoofdstuk 20, 21, 22

Wanneer is een hypothecair krediet een mooi optie binnen WFT Cons?
A
Als een cliënt een huis gaat kopen
B
Als een cliënt de maximale hypotheek heeft, maar nog een overwaarde heeft
C
Als er nog ruimte is binnen de hypothecaire inschrijving en een groot bedrag gewenst is
D
Als een cliënt een bedrag van minder dan € 5.000 wil lenen en nog ruimte heeft in zijn hypotheek
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
Praktische economieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wanneer is een hypothecair krediet een mooi optie binnen WFT Cons?
A
Als een cliënt een huis gaat kopen
B
Als een cliënt de maximale hypotheek heeft, maar nog een overwaarde heeft
C
Als er nog ruimte is binnen de hypothecaire inschrijving en een groot bedrag gewenst is
D
Als een cliënt een bedrag van minder dan € 5.000 wil lenen en nog ruimte heeft in zijn hypotheek

Slide 1 - Quizvraag

Welke kosten zijn NIET gekoppeld aan een hypothecair krediet?
A
Notariskosten voor hypothecaire inschrijving
B
Advies- en bemiddelingskosten
C
Taxatierapport voor je woning
D
Afsluitprovisie

Slide 2 - Quizvraag

Een overbruggingskrediet is bedoeld voor...
A
Een nieuw huis te kopen, zolang het oude huis nog niet verkocht is
B
De jaren voorafgaand aan je pensioenleeftijd overbruggen middels een lening
C
Als je een betalingsachterstand hebt en die met een ander krediet wilt inlossen
D
Als je van de ene baan naar de andere gaat, maar tijdelijk geen inkomen hebt

Slide 3 - Quizvraag

Een positieve/negatieve hypotheekverklaring is...
A
Een verklaring van de bank dat je per saldo meer woningwaarde hebt dan je hypotheek
B
De lener belooft zijn pand niet te verkopen zonder toestemming bank en geen hypotheek extra te nemen, behalve van de bank zelf
C
De lener verklaart dat hij altijd positief zal blijven staan op zijn rekening, nooit negatief
D
De bank verklaart dat de lener altijd geld mag opnemen, zolang de overwaarde positief is

Slide 4 - Quizvraag

Wat is bij het oversluiten van een lening een schijnvoordeel?
A
Als je bij je nieuwe lening een lagere rente krijgt
B
Als je nieuwe lening door een langere looptijd lagere lasten heeft, maar eigenlijk over de hele looptijd duurder is
C
Als je nieuwe lening weliswaar goedkoper is over de hele looptijd, maar wel hogere maandlasten
D
Als je de nieuwe lening laat zien, zonder de boeterente te vermelden die je wel in rekening brengt

Slide 5 - Quizvraag

De kredietvergoeding is ook wel de...
A
rente van het krediet
B
boete bij achterstallige betaling
C
de kosten voor afsluiten van het krediet
D
de totale kosten van een klant voor zijn krediet per jaar

Slide 6 - Quizvraag

De hoogte van de kredietvergoeding wordt bepaald door...

Slide 7 - Open vraag

Welke stelling is juist:
1. hoe hoger het krediet, hoe hoger de rente
2. Hoe groter het kredietrisico, hoe hoger de rente
A
Alleen stelling 1
B
Alleen stelling 2
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Welke volgorde klopt van laag naar hoog als we kijken naar rente per categorie?
A
Koop op afbetaling - huurkoop - roodstaan en persoonlijke lening - effectenkrediet - hypotheek
B
hypotheek - roodstaan en persoonlijke lening - effectenkrediet - huurkoop - koop op afbetaling
C
hypotheek - effectenkrediet - roodstaan en persoonlijke lening - koop op afbetaling - huurkoop
D
hypotheek - effectenkrediet - roodstaan en persoonlijke lening - huurkoop - koop op afbetaling

Slide 9 - Quizvraag

Wat staat er in het klantprofiel?
A
Waar de klant doorgaans geld aan uitgeeft
B
De hobby's van een klant
C
Voorkeuren van een klant, zoals politiek
D
Financiële positie, wensen en eisen van een klant

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het doel van een klantprofiel?
A
Dit moet van de AFM
B
Het bieden van passend advies
C
Indekken van risico dat de bank fouten maakt
D
Een klant bewust maken van zijn wensen

Slide 11 - Quizvraag

Welke onderwerpen moeten bij een inventarisatie voor een cons krediet?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het belang van een inkomens- en vermogenspositie?
A
Inkomenspositie geeft aan of er voldoende binnenkomt om rente te betalen, dus vermogenspositie is onbelangrijk
B
Vermogenspositie laat zien of er voldoende vermogen is, dus inkomenspositie is onbelangrijk
C
Indien één van beiden in orde is, is het andere per definitie onbelangrijk
D
Beide is per definitie van belang om te zien of er voldoende ruimte is in schuldenlast en inkomen

Slide 13 - Quizvraag

Welk risico speelt voor de klant bij een consumptief krediet geen rol?
A
Lastenrisico
B
Renterisico
C
Debiteurenrisico
D
Beleggingsrisico

Slide 14 - Quizvraag

Bij het lastenrisico, zijn een aantal risico's van toepassing. Welke?

Slide 15 - Open vraag

Waarom is kennis en ervaring van het product relevant?
A
Dit moet van de AFM
B
Omdat je dan weet in hoeverre het product passend is en je extra uitleg moet geven
C
Kennis en ervaring is helemaal niet relevant
D
Dit is alleen van belang als de klant gaat lenen op beleggingsbasis

Slide 16 - Quizvraag

Welke mogelijke informatie is nog van belang voor je advies?
A
Verandering van gezinssamenstelling
B
Mogelijke uitkering van een levensverzekering
C
Is cliënt al eerder getrouwd geweest?
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 17 - Quizvraag