In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Tekst
Werkwoordspelling
Slide 1 - Tekstslide
Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?
A
ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
B
Ik kijk in welke tijd de zin staat.
C
Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
D
Ik vul maar gewoon wat in.
Slide 2 - Quizvraag
Hoe vind ik de persoonsvorm?
Slide 3 - Open vraag
Manier 1
Door een van de zin een vraagzin te maken. Het eerste werkwoord uit de zin is dan de persoonsvorm.
Voorbeeld: Jan en Kees fietsen naar school.
Fietsen Jan en Kees naar school?
Fietsen is het eerste werkwoord. Fietsen is dus de pv.
Slide 4 - Tekstslide
Manier 2.
Door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Voorbeeld:
Piet heeft een ijsje gekocht. -> Piet had een ijsje gekocht.
Heeft verandert in deze zin, dus heeft is de persoonsvorm.
Slide 5 - Tekstslide
Sleep het werkwoord in het juiste vak.
PV
Geen PV
Ik HEB een lolly gekocht.
Wij ZIJN naar de bioscoop geweest.
Ik heb een lolly GEKOCHT.
Wij zijn naar de bioscoop GEWEEST
Slide 6 - Sleepvraag
Wanneer gebruik ik alleen de ik-vorm?
Slide 7 - Open vraag
Ik-vorm
Ik-vorm + t
Jij (geven) een snoepje aan de hond.
(lopen) je met me mee naar huis?
(fietsen) je zus altijd met een omweg naar school?
(Ruimen) onmiddellijk je kamer op!
Slide 8 - Sleepvraag
Het onderwerp bepaalt de schrijfwijze van de persoonsvorm.
Je gebruikt de ik-vorm als: - het onderwerp ik is. - het onderwerp je is (in de betekenis van jij) en dit onderwerp achter de persoonsvorm staat. - de zin in de gebiedende wijs staat.
Slide 9 - Tekstslide
Overige persoonsvormen
In alle andere gevallen gebruik je bij zinnen waarbij het onderwerp enkelvoud is, de ik-vorm + t .
Is het onderwerp meervoud? Dan schrijf je het hele werkwoord.
Slide 10 - Tekstslide
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
A
Bij de tegenwoordige tijd
B
Bij alle persoonsvormen.
C
Bij de verleden tijd
D
Bij elk werkwoord
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Ik-vorm + de
Ik-vorm + te
Sterk ww
wuiven
verbazen
relaxen
graven
slapen
zetten
zitten
verven
Slide 13 - Sleepvraag
Het voltooid deelwoord
Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in de zin staan, bijvoorbeeld een VOLTOOID DEELWOORD (vd).
Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden.
Slide 14 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord begint meestal met ge- en soms met be-, ge-, ver-, her- of ont-. Een voltooid deelwoord eindigt op:
-d -t -en
Slide 15 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord gemaakt van een zwak werkwoord.
Een zwak werkwoord eindigt op een -d of een -t.
Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).
Ik heb gerend. (want rende)
Ik heb gefietst. (want fietste)
Uiteraard kun je ook 't ex-kofschip gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.
Slide 16 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord gemaakt van een sterk werkwoord.
Een voltooid deelwoord van een sterk werkwoord is makkelijker om te schrijven, maar misschien moeilijker om te onthouden.