Verhaalanalyse

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Waar let je op bij een verhaalanalyse


  1. titel, motto, motief en thema
  2. genre
  3. tijd
  4. plaats en ruimte
  5. Plot en conflict
  6. perspectief
  7. personages


Slide 2 - Tekstslide

Titel
Een titel geeft informatie over het verhaal. Het houdt verband met de gebeurtenissen, de hoofdpersoon, het thema en/of het motief.

Slide 3 - Tekstslide

Motto
Een motto in een verhaal of boek is een citaat, uitspraak of gedicht in het begin van het boek. Het staat geschreven vóór het eigenlijke verhaal begint.

Slide 4 - Tekstslide

Motief
 Dit is een herhaaldelijk terugkerend iets in een boek of verhaal. Het kan een lied, een emotie of een kleur zijn, maar ook een concrete gebeurtenis, zoals een sterfgeval, vluchten of onbereikbare liefde. 
Motieven zorgen ervoor dat een verhaal een eenheid wordt.
Vaak zijn er meerdere motieven in een boek of verhaal aan te wijzen.

Slide 5 - Tekstslide

Thema
Voor een verhaalanalyse is het bepalen van het thema, of onderwerp, van het verhaal zeer belangrijk.
 Het thema is een zeer korte samenvatting van het verhaal in hoogstens één of twee zinnen waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat. 
De titelverklaring en uitleg van het motto kunnen vaak helpen bij het bepalen van het thema van het verhaal. Ook de motieven zijn belangrijk bij het bepalen van het thema. Zij wijzen meestal samen naar het thema. Per persoon kan het thema van het verhaal verschillen. Het gaat erom dat het gekozen thema met meerdere argumenten verdedigd kan worden.

Slide 6 - Tekstslide

Genre
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën: 
realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren.  
niet-realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid plaatsvinden. 
- Waargebeurd, fact-fiction, fiction
- Biografie en autobiografie
 
Verder kun je nog verschillende verhaalsoorten onderscheiden. Deze verhaalsoorten worden ook wel genres genoemd. 


Slide 7 - Tekstslide

Genres

Slide 8 - Tekstslide

Tijd
  • Historische tijd
  • Tijdsduur
  • Tijdsvolgorde
  • Tijdstructuur

Slide 9 - Tekstslide

Plot 
De plot is de structuur van het verhaal met alle conflicten en keerpunten. Het is een soort geraamte waaraan het verhaal is opgehangen.

De plot ontwikkelt zich door gebeurtenissen die elkaar opvolgen. 
Deze gebeurtenissen houden verband met het conflict waar de hoofdperoon mee worstelt en zijn vaak  (onverwachte) keerpunten die zorgen voor spanning in een verhaal.

Slide 10 - Tekstslide

Perspectief
- Ik-vorm (ik-perspectief): Je weet alles van de 'ik'
- Hij/zij-vorm
* Personaal: Je weet alles van de hij/zij
* Auctoriaal perspectief: Je weet alles van iedereen

Slide 11 - Tekstslide

Verhaalanalyse (1)
Om verhalen (of boeken) te kunnen begrijpen, is het goed om het verhaal op diverse manieren te analyseren. Zo ga je steeds meer van het verhaal begrijpen. Voor de toets 'Verhaalanalyse' richten we ons op: personages, setting, chronologie, perspectief, motieven en het einde van het verhaal. We gaan daar deze les mee oefenen. 

Slide 12 - Tekstslide

personages
Een belangrijk onderdeel van het verhaal wordt gevormd door de personages. Allereerst is er de hoofdpersoon (of: de hoofdpersonen). Dit personage staat centraal in het boek en over hem/haar kom je het meest te weten.

Slide 13 - Tekstslide

2. Je bent of gaat een boek lezen voor je literatuurlijst Nederlands. Wie is in dat verhaal de hoofdpersoon? Komen er ook helpers en tegenstanders in het verhaal voor? Zo ja, wie?

Slide 14 - Open vraag

Karakters
Round
Flat
Types

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Karakterisering
Ontrollend
of
BLOK

Slide 17 - Tekstslide

 In de Ligusterlaan, op nummer 4, woonden meneer en mevrouw Duffeling. Ze waren er trots op dat ze doodnormaal
waren en als er ooit mensen waren geweest van wie je zou
denken dat ze nooit bij iets vreemds of geheimzinnigs betrokken zouden raken waren zij het wel, want voor dat soort onzin hadden ze geen tijd.
Meneer Duffeling was directeur van Drillings, een boormachinefabriek. Hij was groot en gezet en had bijna geen nek, maar wel een
enorme snor. Mevrouw Duffeling was blond en mager en haar nek was
twee keer zo lang als normaal, wat goed van pas kwam omdat ze vaak
over de schutting gluurde om de buren te bespioneren. De Duffelingen hadden een zoontje, Dirk, en ze wisten zeker dat er nog nooit zo’n fantastische baby was geweest.

Slide 18 - Tekstslide

Opbouw personage
- beschrijving uiterlijk/ innerlijk
- Vertellers commentaar
-Naamgeving (speaking names)
- commentaar van andere personages
- Daden of gebrek daaraan
- Weergave van innerlijk (b.v door gedachten)
- Weergave van wat het personage zegt of doet

Slide 19 - Tekstslide

Vertelperspectief
Een verhaal wordt vanuit een bepaald oogpunt verteld. Deze manier kan van invloed zijn op de inhoud van het verhaal. Een verhaal dat door de ogen van een bepaald personage verteld wordt, is immers subjectiever dan een verhaal via een alwetende verteller die alles ziet en weet. Wij onderscheiden drie vertelperspectieven.

Slide 20 - Tekstslide

    Zomer in Wentworth, Ohio. Oh boy, zie je het voor je? Zomer, hier in Poplar Street, die dwars door die befaamde, gebleekte Amerikaanse droom loopt, met de geur van hotdogs in de lucht en de uit elkaar gebarsten papieren hulzen van het vuurwerk van de Vierde Juli nog overal in de goot.

    (…)

    Het leven is zoals je het alleen maar kunt dromen, met Chevrolets op de opritten en biefstukken die in de koelkast liggen te wachten tot ze aan het begin van de avond op de barbecue achter in de tuin worden gelegd (en zou er appeltaart zijn voor dessert? Wat denk je?).

Slide 21 - Tekstslide

Anton woonde in het tweede huis van links: dat met het rieten dak. Het heette al zo toen zijn ouders het kort voor de oorlog huurden; zijn vader had het eer- der ‘Eleutheria’ genoemd of iets dergelijks, maar dan geschreven in griekse letters. Ook al voordat de cata- strofe plaatsvond, had Anton de naam ‘Buitenrust’ niet opgevat als de rust van het buitenzijn, maar als iets  dat buiten de rust was, – zoals ‘buitengewoon’ niet op het gewone van het buitenzijn slaat (en nog minder op het buiten wonen in het algemeen), maar op iets dat nu juist niet gewoon is.

Slide 22 - Tekstslide

De eerste tien jaar van mijn leven was ik niet zwart. Ik was op veel manieren anders dan de mensen om mij heen, maar donkerder was ik niet. Dat weet ik. Er is een dag geweest waarop ik een verkleuring gewaarwerd. Later, toen ik dan eenmaal zwart wás, ben ik weer verschoten.

Slide 23 - Tekstslide

VRAAG
Is er in voorgaand fragment sprake van een belevende of vertellende ik?

Slide 24 - Tekstslide

Zo zijn ze er dan achter dat ik een halve eeuw op Java ben. Proficiat met niets! En hoe ik de zaak ook wil omzeilen, Adeline Renselaar, de nicht van mevrouw Van Zadelhof, lijkt vastbesloten tot een feest. Ze heeft daartoe al drie families het hoofd op hol gebracht en is 15 van de week zelfs in de hertenkamp gesignaleerd, rebbelend over deze kwestie met de gouverneur. Vanochtend ontving ik met tegenzin een kleine feestcommissie die mij kwam polsen over tijd en plaats van mijn jubelviering. Ze vroegen naar de gevoeligheden van mijn bejaarde maag, waarmee ze rekening gaan houden bij de bereiding van een groots diner, alles in de stijl van 1850, het jaar dat ik hierheen verkaste. Ze doen maar. Of het niks kost

Slide 25 - Tekstslide

Vraag
Is er in voorgaand fragment sprake van een belevende of vertellende ik?

Slide 26 - Tekstslide

Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de twee en twintigste December 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. ‘Kwart voor zes,’ mompelde hij, ‘het is nog nacht.’ Hij wreef zich in het gezicht. ‘Wat een ellendige droom,’ dacht hij. ‘Waar ging het over?’ Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. ‘Het wordt dit weekeind goed weer,’ zei iemand. Op hetzelfde ogenblik kwam een man met een bolhoed binnen. Niemand lette op hem en hij werd door niemand begroet, maar Frits bekeek hem scherp. Opeens viel de bezoeker met een zware bons op de grond. ‘Was dat alles?’ dacht hij. ‘Wat gebeurde er verder? Niets, geloof ik.’ Hij sliep weer in.

Slide 27 - Tekstslide

Setting
Een ander element waar je naar kunt kijken, is de setting van het verhaal. Met setting wordt zowel de tijd als de ruimte bedoeld. 

Slide 28 - Tekstslide

Tijd
Wat is het verschil tussen vertel en vertelde tijd uit.

Slide 29 - Open vraag

Duur
vertelde tijd > verteltijd = tijdsversnelling
vertelde tijd = verteltijd = tijdsdekking
vertelde tijd < vertel tijd= tijdsvertraging

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Historische tijd

Slide 33 - Tekstslide

Chronologie
Een auteur hoeft zich bij het vertellen van een verhaal niet te houden aan de volgorde waarin gebeurtenissen plaatsgevonden hebben. Als hij dit wel doet, vertelt hij het verhaal chronologisch. De gebeurtenis die het eerst plaatsgevonden heeft, wordt ook als eerst in het verhaal verteld. De auteur kan er ook voor kiezen om de chronologie te verbreken. Dit doet hij bijvoorbeeld door middel van een flashback. Hierbij wordt de verhaallijn als het ware stilgelegd en wordt de lezer mee teruggenomen naar een gebeurtenis uit het verleden. Een andere manier waarop de chronologie verbroken kan worden, is door middel van een flash forward. Hierbij wordt er juist een sprong de toekomst in gemaakt. De lezer krijgt als het ware een visioen voorgeschoteld.

Slide 34 - Tekstslide

ab ovo/ media res

Slide 35 - Tekstslide

Tijdsverloop
diffuus of gemarkeerd?

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

RUIMTE

Slide 40 - Tekstslide

Geografische ruimte

Slide 41 - Tekstslide

sfeer scheppende ruimte

Slide 42 - Tekstslide

weersomstandigheden

Slide 43 - Tekstslide

sociale ruimte

Slide 44 - Tekstslide

-sfeerscheppende ruimte
-geografische ruimte
-sociale ruimte

Slide 45 - Tekstslide

1. Gemarkeerde ruimte (b.v een adres in Amsterdam)
        2. Diffuse ruimte (wanneer niet helemaal duidelijk is waar iets zich afspeelt)

Couleur Locale     Een uitgebreide beschrijving van een kasteel, streek o.i.d.

De ruimte wordt expliciet beschreven (door de verteller) of impliciet  door handelingen van personages.

Slide 46 - Tekstslide

Functie van ruimte:
1.Historische romans, streekromans, science fiction. Ruimte heeft invloed op het verhaal.
2.Plek past bij het verhaal. Romantische tuin, een enge zoldertrap.
3. Een bepaalde plek waar een groep samen komt. Villa/ Oriënt Express, etc.
4.Ruimte wordt ingezet om een persoon te karakteriseren.
5.Belangenruimte. Bedompte kamer/ spruitjeslucht (de Avonden)
6. Ruimte in relatie tot personage: Haags huis tegenover de Veluwe (Couperus)
7. Symbolische betekenis. Bijvoorbeeld: Pippi langkaus/ Villa Kakelbont, staat symbool voor een ‘bont/gek meisje’

Slide 47 - Tekstslide

Motieven
9. Als iets meerdere keren terugkomt in een verhaal, noem je dit een motief. Tussen welke motieven wordt er een onderscheid gemaakt?

Slide 48 - Open vraag

1. Verhaalmotief: Die elementen die voor belang zijn van de voortgang van het verhaal. Deze motieven vormen de samenvatting van het verhaal. We noemen ze gebonden omdat ze de fabel samenstellen. Bijvoorbeeld: een ontmoeting die tussen 2 personages plaatsvindt
2. Vrije motieven: statisch – ze dragen niet bij aan de fabel. Een karakterbeschrijving of de tekening van een bos.  
3. Leidmotief:  soort herkenningsmelodie bij een persoon. Steeds dezelfde woorden of woordcombinaties of terugkerende objecten/ handelingen.  
Kan bijvoorbeeld zijn: Het steeds opsteken van een sigaret als een personage nerveus is.

Slide 49 - Tekstslide

Hoofdmotief- Thema

Slide 50 - Tekstslide

Een abstract hoofdmotief kan zijn: goed en kwaad. Een schrijver wil een visie uitdrukken. Vaak speelt de moraal een rol.  Dit kan letterlijk in de tekst voorkomen, maar meestal ligt het er boven.

Slide 51 - Tekstslide