H3 Krachten oefenopdrachten

Oefenopdrachten
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenopdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Gewicht
Gram
Newton
Massa
Kilogram
Gravitatiekracht
9,8 N/kg
Op aarde
m
g
Fz
Zwaartekracht

Slide 2 - Sleepvraag

Opdracht 1
Op een drijvende ijsschots werken twee krachten: Fopw en Fz
De ijsschots heeft een massa van 350 kg.
a) Bereken hoe groot de zwaartekracht op de ijsschots is.

Fz = m * g
Fz = 350 * 9,8 = 3430 N

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer een voorwerp stil staat of hangt, dan...
A
is de resulterende kracht 0 Newton.
B
wint de grootste kracht.
C
zijn de krachten nooit even groot.
D
zijn de krachten in dezelfde richting even groot.

Slide 4 - Quizvraag

Opdracht 1
Op een drijvende ijsschots werken twee krachten: Fopw en Fz
De ijsschots heeft een massa van 350 kg.
b) Hoe groot is de opwaartse kracht in deze situatie? Leg je antwoord uit.

IJsblok beweegt niet dus Fz = F opw, beide krachten zijn even groot. Dus Fopw = 3430 N.

Slide 5 - Tekstslide

De nettokracht is
A
60 N
B
140 N
C
100 N
D
40 N

Slide 6 - Quizvraag

Opdracht 2
Op een voorwerp werken drie krachten. F1 is gelijk aan 30 N, F2 is gelijk aan 40 N en F3 is gelijk aan 70 N.
In welke situatie is de resultante gelijk aan 60 N?

De kracht aan één kant moet dus met 60 N groter zijn, dan de kracht aan de andere kant.

Slide 7 - Tekstslide

Op een voorwerp werken drie krachten. F1 is gelijk aan 30 N, F2 is gelijk aan 40 N en F3 is gelijk aan 70 N.
In welke situatie is de resultante gelijk aan 60 N?
A
Als alle krachten dezelfde kant op werken.
B
Als F1 tegengesteld aan F2 en F3 werkt.
C
Als F2 tegengesteld aan F1 en F3 werkt.
D
Als F3 tegengesteld aan F1 en F2 werkt.

Slide 8 - Quizvraag

Opdracht 3
De auto van Arnie is kapot en hij duwt hem aan de kant (afbeelding 4). Hij duwt met een kracht van 200 N tegen de auto. De nettokracht tijdens het wegduwen is 32,5 N.
a) Bereken hoe groot de tegenwerkende kracht is.
b) Is de nettokracht naar rechts of links gericht?


Slide 9 - Tekstslide

200 - 32,5 = 167,5N
200 N
32,5 N
? N

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3
De auto van Arnie is kapot en hij duwt hem aan de kant (afbeelding 4). Hij duwt met een kracht van 200 N tegen de auto. De nettokracht tijdens het wegduwen is 32,5 N.
c) De kracht waarmee Arnie duwt, is aangegeven met een krachtenpijl. Welke krachtenschaal is in de tekening gebruikt?

Pijl op meten met je geo.
Deze kracht is gelijk aan 32,5 N
Terug rekenen naar 1 cm = .... N



Slide 11 - Tekstslide

Schaal 1 cm = 13 N
32,5 N

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 4
Liesbeth en Esmee doen een practicum met krachtmeters, blokjes, een touw en twee statieven. Liesbeth hangt een blokje met een gewicht van 1,40 N aan een krachtmeter.
Hieronder staan afbeeldingen van drie krachtmeters.
a) Zet een kruisje boven de krachtmeter met het meetbereik waarmee Liesbeth de zwaartekracht zo nauwkeurig mogelijk kan meten.


1 N
5 N
10 N

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 4
Liesbeth en Esmee doen een practicum met krachtmeters, blokjes, een touw en twee statieven. Liesbeth hangt een blokje met een gewicht van 1,40 N aan een krachtmeter.
Hieronder staan afbeeldingen van drie krachtmeters.
b) Zet een streepje bij de gekozen krachtmeter van antwoord A op de schaalverdeling, zodat de krachtmeter 1,40 N aangeeft.


1 N
5 N
10 N

Slide 14 - Tekstslide

Fz = m * g
En nu andersom...
A
m = Fz * g
B
m = Fz : g
C
m = g : Fz

Slide 15 - Quizvraag

Opdracht 4
Liesbeth en Esmee doen een practicum met krachtmeters, blokjes, een touw en twee statieven. Liesbeth hangt een blokje met een gewicht van 1,40 N aan een krachtmeter.
c) Bereken de massa van het blokje.

Fz = m x g
m = Fz : g 
m = 1,40 : 9,8 = 0,14 kg

Slide 16 - Tekstslide

Wat zou de veerconstante zijn, bij een kracht van 1,40 N en een uitrekking van 2,3 cm
A
3,22
B
0,9
C
0,61

Slide 17 - Quizvraag