In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Crash Course Grammar, part 2
Slide 1 - Tekstslide
Today's programme
Explain: voltooid tegenwoordige & verleden tijd (present & past tenses) & future
If time: Studiemeter
Slide 2 - Tekstslide
Doelen
Na deze les..
weet je wanneer en hoe de present perfect gebruikt wordt
weet je wanneer en hoe de past perfect gebruikt wordt
weet je wanneer en hoe de future gebruikt wordt
Slide 3 - Tekstslide
Present perfect (voltooid tegenwoordige tijd)
Gebruik om aan te geven dat iets 'voltooid' is maar niet belangrijk wanneer.
Vorm: have/has + voltooid deelwoord* (anders bij onregelmatige werkwoorden)
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
A: He has lived in Amsterdam for 2 years and he still likes it there. B: He lived in Amsterdam for 2 years and he still likes it there.
Slide 8 - Open vraag
A: He worked hard yesterday. B: He has worked hard yesterday.
Slide 9 - Open vraag
He played football for 5 years but nowadays he He A: He played football for 5 years but nowadays he plays hockey. B: He has played football for 5 years but nowadays he plays hockey.
Slide 10 - Open vraag
A: I haven't seen Michael for 3 days. B: I didn't see Michael for 3 days.
Slide 11 - Open vraag
Junko ________ (to eat, never)bacon in her life! She's a true vegetarian.
Slide 12 - Open vraag
The Titanic ________ (to sink)in 1912.
Slide 13 - Open vraag
I ________(to wear) these boots to go hiking yesterday.
Slide 14 - Open vraag
The children ________ (to drink)all the orange juice! We'll need to get some more.
Slide 15 - Open vraag
Past perfect (voltooid verleden tijd)
Wordt gebruikt bij iets wat in het verleden gebeurd of gedaan is nog vóór iets anders
(bij alle personen) had + voltooid deelwoord
bij regelmatige werkwoorden eindigt het ww op -ed
bij onregelmatige werkwoorden eindigt het op eigen vorm
Slide 16 - Tekstslide
Past perfect (voltooid verleden tijd)
Gebeurtenis AGebeurtenis B
- John had gone outwhen I arrived in the office.
- I had saved my document before the computer crashed.
- The train hadjust leftwhen I arrived at the station.
Slide 17 - Tekstslide
When she ....... in Paris, she ......... into the hotel at once.
A
arrived/checked
B
was arrive/ has checked
C
had arrived/checked
D
has arrived/ has checked
Slide 18 - Quizvraag
After she ........ a contract, she ....... her training again.
A
signed/had started
B
had signed/started
C
had signed/had started
D
signed/started
Slide 19 - Quizvraag
When Shireen ......... the team, she ....... in another team.
A
joined/ had already played
B
joined/ already played
C
had joined/ already played
D
joined/ has already played
Slide 20 - Quizvraag
Her coach ..... mad because she ...... her training.
A
got/has missed
B
had got/had missed
C
got/had missed
D
has got/ has missed
Slide 21 - Quizvraag
Future (toekomende tijd)
Wordt gebruikt als iets nog moet gaan gebeuren of iets kan gaan gebeuren in de toekomst.
Vorm:
1. to be going to + hele werkwoord (dit gaat zeker gebeuren)
2. met shall of will + hele werkwoord (gaat gebeuren, maar niet snel of heel zeker)
Slide 22 - Tekstslide
Future (toekomende tijd)
To be going to + hele werkwoord:
I am going to work
He/she/it isgoing to work
Shall/will + hele werkwoord
I shall have a brandy please
They will come tomorrow.
Slide 23 - Tekstslide
Julia ..... a new car tomorrow.
A
will buy
B
shall buy
C
is going to buy
D
is buying
Slide 24 - Quizvraag
The sheep ..... eat pumpkin pie next week.
A
be eating
B
is not going to eat
C
shall not eat
D
won't eat
Slide 25 - Quizvraag
The water .... when the temperature drops below zero degrees.
A
is freezing
B
freezes
C
has frozen
D
will freeze
Slide 26 - Quizvraag
.... we go to a restaurant tonight?
A
shall
B
are
C
will
D
do
Slide 27 - Quizvraag
Check doelen
Na deze les..
weet je wanneer en hoe de present perfect gebruikt wordt
weet je wanneer en hoe de past perfect gebruikt wordt