ecologie

thema 2 Ecologie
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

thema 2 Ecologie

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent ecologie?
 De ecologie bestudeert zowel de wisselwerking tussen organismen onderling, binnen populaties en levensgemeenschappen (de biotische milieufactoren ), als de relaties van deze biologische eenheden met hun niet-biologische omgeving (de abiotische milieufactoren ).

Slide 2 - Tekstslide

Ecologie = het bestuderen van alle relaties 
tussen organismen en hun milieu.
Organismen = 
één enkel levend wezen.

Biotische factoren = invloeden afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren = invloeden afkomstig van de levenloze natuur.
Levenloze natuur = natuur die nog nooit geleefd heeft.

Slide 3 - Tekstslide

Invloeden uit het milieu
Biotische factoren:
Roodborstje eet insecten, maar kan ook gegeten worden door roofvogels.

Abiotische factoren
Het leven van een roodborstje wordt beïnvloed door temperatuur, wind, regen, enz.

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen
Individu: een enkel organisme
populatie: een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten
Levensgemeenschap: alle populaties in een bepaald leefgebied
Biotoop: alle abiotische factoren samen
Ecosysteem: de biotoop en levensgemeenschap samen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

voedselketen/web

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een voedselweb en een voedsel keten?

Slide 9 - Tekstslide

Een voedselweb zijn
meerdere voedsel-
ketens die met el-
kaar samenhangen.

Slide 10 - Tekstslide

Voedselrelaties zichtbaar maken in een ecosysteem
voedselketen
<------

voedselweb
------>
voedselweb: alle voedselrelaties in een ecosysteem
voedselketen: slechts 1 keten uit het voedsel web

Slide 11 - Tekstslide

Noem de verschillende ordes in een voedsel web.

Slide 12 - Tekstslide

verschillende lagen
  • Producenten: Zijn alle organismen die van anorganische stoffen organische stoffen kunnen maken.  meestal onderaan de keten en waar het web begint.
  • Consumenten: dieren die leven van organische stoffen die andere organisme hebben gemaakt. 
  • Reducenten: Dat zijn de organisme die organische stoffen uit dode planten en dieren afbreken tot anorganische stoffen.

Slide 13 - Tekstslide

Basisstof 2 Piramiden
  • Piramide van aantallen hoeft niet een piramide vorm te hebben.
  • Piramide van biomassa heeft altijd een piramide vorm!

Slide 14 - Tekstslide

Piramide van aantallen:
Heeft een niet altijd een echte  piramide vorm
Piramide van biomassa: 
Heeft een echte piramide vorm

Slide 15 - Tekstslide

Piramide van biomassa
piramide van biomassa

Slide 16 - Tekstslide

Piramide van aantallen
Piramide van aantallen

Slide 17 - Tekstslide

Kringloop

Slide 18 - Tekstslide

Stikstofkringloop

Slide 19 - Tekstslide

Koolstofkringloop

Slide 20 - Tekstslide

Aanpassingen
Alle organismen hebben aanpassingen aan hun omgeving en leefwijze.

Je kunt denken aan ademhaling, beweging, voeding, verdediging en voortplanting.
Bijvoorbeeld: Vissen zijn aangepast aan water (kieuwen)
Vogels om te vliegen (vleugels)

Slide 21 - Tekstslide

aanpassingen bij vogels
bij vogels kijken we naar 2 onderdelen die aangepast zijn aan leefomgeving en levensstijl:
  • snavel
  • poten

Slide 22 - Tekstslide

de poten van vogels
de poot van een vogel is aangepast op waar je de vogel vind. zo hebben vogels die veel zwemmen zwemvliezen.

Slide 23 - Tekstslide

de snavels
  1. een snavel voor zaden/nootjes
  2. een snavel voor insecten
  3. een snavel voor vlees
  4. een snavel voor bodemdieren
  5. een snavel voor waterbeestjes

zoals je ziet is er veel aangepast aan de snavel

Slide 24 - Tekstslide

deze poten zijn van een?
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel

Slide 25 - Quizvraag

Voortbewegen
  • zoolgangers
  • teengangers
  • topgangers (hoefgangers)

Dit zijn aanpassing op de ondergrond.

Slide 26 - Tekstslide

Zoolganger
Loopt op zijn hele voetzool 
(van hielbeen tot en met de teenkootjes). 

Voordeel: hij verdeelt zijn gewicht over een groot oppervlak en zakt niet snel diep weg in een zachte ondergrond zoals bijv. sneeuw.
Nadeel: een zoolganger is minder snel

Slide 27 - Tekstslide

Teenganger

Loopt op zijn tenen (alleen op de teenkootjes)

Voordeel: hij kan zachtjes sluipen
                     hij kan snel sprinten
Nadeel: bij lange afstanden is hij minder snel

Slide 28 - Tekstslide

Topganger (hoefganger)
Loopt op het puntje van zijn tenen 
(alleen op het laatste teenkootje/hoef)

Voordeel: hij heeft enorm lange poten/benen
en kan daardoor heel hard lopen
Nadeel: bij drassige ondergrond zakt hij makkelijk de bodem in

Slide 29 - Tekstslide

Waterdieren
  • leven in het water
  • hebben vinnen om te sturen, lichaamsvorm
  • zijn gestroomlijnd: kop, lijf & staart lopen in elkaar over daardoor glijden ze snel door het water

Slide 30 - Tekstslide

Verdediging bij dieren
       Tegen vijanden:
  • stekels of gifstekels
  • schutkleur -> onzichtbaar
  • schild 
    Tegen de omgeving:
  • vacht tegen kou

Slide 31 - Tekstslide

Aanpassing bij planten

Slide 32 - Tekstslide

Verdediging bij planten

  • Stekels
  • Brandharen
  • Maken van gifstof

Slide 33 - Tekstslide

Genoeg water?
  • Aanpassingen tegen uitdroging
  • kleine dikke / grote dunne bladeren
  • veel / weinig wortels 
  • Grote bladeren veel fotosynthese
Veel water 
Weinig water

Slide 34 - Tekstslide

Korenwolf
De Europese hamster of korenwolf is een familielid van de goudhamster, die veel als huisdier wordt gehouden. De korenwolf is ongeveer 20 cm lang. Hij komt nog voor op graanakkers in Zuid-Limburg. Het dier is een planteneter die vooral veel tarwe (koren) eet, vandaar zijn naam. In het schema is een aantal factoren weergegeven die van invloed zijn op een korenwolf.

Slide 35 - Tekstslide

Welke factoren in het schema zijn biotisch?

Slide 36 - Open vraag

Schrijf één voedselketen met drie schakels uit het schema op.

Slide 37 - Open vraag

In een ecosysteem met hamsters komen de volgende groepen organismen voor: consumenten, producenten en reducenten. Tot welke van deze groepen behoort een vos?
A
consumenten
B
producenten
C
reducenten

Slide 38 - Quizvraag

Heeft een korenwolf knipkiezen, knobbelkiezen of plooikiezen?
A
knipkiezen
B
knobbelkiezen
C
plooikiezen

Slide 39 - Quizvraag