Quiz woordsoorten

QUIZ woordsoorten

Benoem het woord dat in HOOFDLETTERS staat!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

QUIZ woordsoorten

Benoem het woord dat in HOOFDLETTERS staat!

Slide 1 - Tekstslide

De pen zit IN het etui.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Quizvraag

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 3 - Quizvraag

Vanavond ga ik naar DE film.
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Quizvraag

Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

HET gele vogeltje vloog door de lucht.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Hij TEKENT een mooie auto.
A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quizvraag

HET regent al de hele dag.
A
zelfstandig naamwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 8 - Quizvraag

Het MEISJE fietst naar school.
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
lidwoord

Slide 9 - Quizvraag

Het LIEVE meisje is van de trap gevallen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Ik ga met mijn VRIENDEN naar de film.

A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 11 - Quizvraag

Hij is de snelste man ter wereld op SKEELERS.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 12 - Quizvraag

Ik draag een WOLLEN trui.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Ik FIETS graag naar de tennisvereniging.
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Morgen eet ik met mijn broer IN de kantine van de rugbyclub.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

De HARDE bank zit niet lekker.
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Mijn vriend HEEFT een blessure.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 17 - Quizvraag

DE journalist doet verslag van de wedstrijd.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Vond je deze quiz MOEILIJK?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 19 - Quizvraag