Kapitel 5 Schule und Schüler Woche 12

Kapitel 6: Kundendienst und Kassenzettel
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 6: Kundendienst und Kassenzettel

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
Schreiben
Wörterbuch
Hören
Landeskunde

quizlet + quizziz
Woordjes leren! 










Slide 2 - Tekstslide

Proefwerk Duits
29 juni begin toetsweek. (2 weken)

Kapitel 5 und 6
1. Wörterliste
2. Grammatik
3. Leesteksten 

Slide 3 - Tekstslide

S.95 Schreibecke Aufgabe 17.1


Bron, 17 S. 38 TB

Er staan 8 fouten in de e-mail. 
1. Onderstreep de fouten.
2. Schrijf de e-mail over. Gebruik de Schreibecke op S. 38


Slide 4 - Tekstslide

S.96 Wörterbuch Aufgabe 17.2


Sommige Duitse woorden hebben meerdere betekenissen. 
Tor = poort en doelpunt

1. Goed de zin lezen.
2. Soms is het handig om de zin ervoor of erna te lezen.
3. Lees de vertaling in het woordenboek en check welke vertaling het beste in de zin past. 

Slide 5 - Tekstslide

S.97 Hören Aufgabe 17.3


Wer is Fürst Albert II.?
1. Onderstreep de verschillen tussen de voorgelezen tekst en de tekst die hier staat.
2. Vul zijn paspoort in.

Slide 6 - Tekstslide

S.100 Hören Aufgabe 18.1


Bron 18, S. 39 AB
Einkaufen in Deutschland.

1. Lees eerst de vraag.
2. Dan de tekst.

Slide 7 - Tekstslide

S.102 Landeskunde Aufgabe 18.5


Wat weet je nog?

Welk zin hoort bij welk woord?

Slide 8 - Tekstslide

S.101 Grammatik Aufgabe 18.4
Bezittelijk voornaamwoord



ein = een
kein = geen

Mannelijk = ein / kein
vrouwelijk = eine / keine 

Slide 9 - Tekstslide

S.99 Grammatik Aufgabe 17.4
Bezittelijk voornaamwoord



Slide 10 - Tekstslide

afkortingen
(m) = mannelijk (der) 
(mv) = meervoud (die)
(v) = vrouwelijk (die)
(o) = onzijdig (das)

Slide 11 - Tekstslide

(mijn) Größe ist M. Und dein?
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine

Slide 12 - Quizvraag

Was ist (jouw) Lieblingsgeschäft? (o)
A
sein
B
seine
C
dein
D
deine

Slide 13 - Quizvraag

(zijn) Hose (v) ist Schwarz mit Rosa.
A
mein
B
dein
C
seine
D
deine

Slide 14 - Quizvraag

(haar) Schwester(v) kauft nur Klamotten.
A
meine
B
deine
C
seine
D
ihre

Slide 15 - Quizvraag

(mijn) Mutter (v) hat eine neue Jacke gekauft.
A
deine
B
meine
C
seine
D
ihre

Slide 16 - Quizvraag

S.89 Grammatik Aufgabe 11.3

Müssen = moeten

Ich muss
du musst
er/sie/es muss



wir müssen
ihr müsst
sie/Sie müssen


Anke und Lotta müssen noch zum Kaufhaus. 

Slide 17 - Tekstslide

S.89 Grammatik Aufgabe 11.3

wollen = willen

Ich will
du willst
er/sie/es will



wir wollen
ihr wollt
sie/Sie wollen


Wir wollen morgen einkaufen gehen.

Slide 18 - Tekstslide

S.89 Grammatik Aufgabe 11.3

wissen = weten

Ich weiß
du weißt
er/sie/es weiß



wir wissen
ihr wisst
sie/Sie wissen


Du weißt bestimmt, wann der Laden schließt.

Slide 19 - Tekstslide

ich (moeten) um sieben Uhr trainieren.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 20 - Quizvraag

Er (weten) die Antwort nicht.
A
weiß
B
weißt
C
wissen
D
wisst

Slide 21 - Quizvraag

Ihr (moeten) also zuerst einkaufen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 22 - Quizvraag

S.95 Lesen Aufgabe 16.1


Lola heeft geld nodig.

1. Lees eerst de vraag.
2. Dan pas de tekst. 


Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Hausaufgaben
17.1 + 17.2 + 17.3 + 18.1 + 18.5

Slide 26 - Tekstslide

Hausaufgaben
6.2 + 8.2 + 5.2 + 17.4 

Slide 27 - Tekstslide