Feiten - meningen en argumenten

Bekijk het volgende filmpje.
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bekijk het volgende filmpje.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vertel in één zin iets over wat je zag.

Slide 3 - Woordweb

Je deed net een uitspraak over  het filmpje dat je zag.

Slide 4 - Tekstslide

Bekijk de volgende foto.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Kies de uitspraken die volgens jou kloppen.
A
Dit is een foto van een vrouw.
B
Deze vrouw heeft een piercing in haar tong.
C
Een tongpiercing vinden alle volwassenen belachelijk.
D
Deze vrouw steekt haar tong uit.

Slide 7 - Quizvraag

timer
1:30
Hoe zou jij het woord 'feit' uitleggen?

Slide 8 - Woordweb

timer
1:30
Hoe zou jij het woord 'mening' uitleggen?

Slide 9 - Woordweb

6

Slide 10 - Video

01:19

Slide 11 - Tekstslide

01:19
Neem je werkboek blz. 172
1. Lees de vragen
2. Wij luisteren samen naar het fragment
3. Beantwoord de vragen
4. Zet achter elk antwoord/argument een groen of een blauw kruis. 
Groen = feit
Blauw = mening
Jordy en Mariëlle

Slide 12 - Tekstslide

01:47

Slide 13 - Tekstslide

01:19
Jordy en Mariëlle vertellen hun verhaal.
Waarover vertellen ze en waarom vertellen ze dit?
Jordy en Mariëlle

Slide 14 - Open vraag

01:19
Feit
Mening
Argumenten
Wat je van iets vindt, hoe je over iets denkt
De werkelijkheid.
Het kan beginnen met: ik vind, volgens mij, ik denk dat. 
Je gebruikt het als je anderen wil overtuigen. 
Je kan het controleren. 

Slide 15 - Sleepvraag

01:47
Feit
Mening
Kunnen verschillen van persoon tot persoon.
Subjectief
Objectief
Kun je controleren, je krijgt steeds hetzelfde antwoord

Slide 16 - Sleepvraag

Neem je werkboek op blz. 172
Maak volgende oefeningen: 6, 7 en 8

Slide 17 - Tekstslide

Het staat vast dat mannelijke leerkrachten beter kunnen lesgeven dan hun vrouwelijke collega's.
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Nieuwsberichten zijn altijd opgebouwd uit meningen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Gamen is tijdverlies.
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quizvraag

Wat een prachtige beweging!
A
Feit
B
Mening

Slide 21 - Quizvraag

De zon schijnt vandaag!
A
Feit
B
Mening

Slide 22 - Quizvraag

Brussel is de hoofdstad van België.
A
Feit
B
Mening

Slide 23 - Quizvraag

Ik vind het vaak erg druk in de klas.
A
Feit
B
Mening

Slide 24 - Quizvraag

Een feit kun je controleren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Skiën is geweldig leuk!
A
Feit
B
Mening

Slide 26 - Quizvraag

Joris brak zijn sleutelbeen toen hij tijdens het skateboarden viel.
A
Feit
B
Mening

Slide 27 - Quizvraag

8 x 8 = 64
A
Feit
B
Mening

Slide 28 - Quizvraag

Lachen is gezond.
A
Feit
B
Mening

Slide 29 - Quizvraag

Voetbalsupporters zijn vaak agressief.
A
Feit
B
Mening

Slide 30 - Quizvraag

Welke van deze teksten bevat niet enkel feiten?
A
Handleiding voor de installatie van een tv-toestel
B
Recept voor pannenkoeken
C
Reclame voor een product
D
Routebeschrijving via google maps

Slide 31 - Quizvraag

Wat is geen uitspraak die past bij een feit?
A
Het is te controleren
B
Het zegt wat één persoon ervan vindt
C
Je kunt het bewijzen
D
Het is objectief

Slide 32 - Quizvraag

Twee andere woorden voor het woord mening zijn:
A
Overtuigen en uitleggen
B
Activeren en oordelen
C
Informeren en standpunt
D
Standpunt en oordeel

Slide 33 - Quizvraag

Wat betekent objectief?
A
Gebaseerd op feiten.
B
Gebaseerd op meningen.

Slide 34 - Quizvraag

Het is vanzelfsprekend dat jongeren tegenwoordig nergens nog respect voor hebben.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 35 - Quizvraag

Jongeren die altijd slechte punten behalen, zouden beter geen weekendwerk doen.

A
Subjectief
B
Objectief

Slide 36 - Quizvraag

Bij de uitreiking van de 'Kastaars' is "Down the road" verkozen tot televisieprogramma van het jaar.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 37 - Quizvraag

Extra
Argumenteren kan je leren

Slide 38 - Tekstslide

Een argument is een reden of uitleg die je geeft om je mening of standpunt te ondersteunen of uit te leggen. 

Het helpt anderen te begrijpen waarom je iets denkt of gelooft.

Slide 39 - Tekstslide

Enkele voorbeelden

Slide 40 - Tekstslide

School: "Ik denk dat we minder huiswerk zouden moeten krijgen, omdat we dan meer tijd hebben om te rusten en beter te leren."

Argument: Minder huiswerk geeft ons meer tijd om te rusten en beter te leren.

Slide 41 - Tekstslide

Sport: "Ik vind dat voetbal de beste sport is, omdat het teamwork en fysieke fitheid bevordert."

Argument: Voetbal bevordert teamwork en fysieke fitheid.


Slide 42 - Tekstslide

Thuis: "We zouden een hond moeten nemen, omdat honden goede vrienden zijn en ons kunnen beschermen."

Argument: Honden zijn goede vrienden en kunnen ons beschermen.

Slide 43 - Tekstslide

Je krijgt telkens een stelling te zien. 
Je krijgt zo dadelijk 3 stellingen te zien waar je voor of tegen kan zijn.

Per stelling krijg je 5 minuten om goede argumenten te bedenken, zowel voor als tegen de stelling. Schrijf deze op het gekregen blad op.

Na 5 minuten krijg je een rol toebedeeld.
Probeer de anderen te overtuigen van jouw idee.


Slide 44 - Tekstslide

Ouders mogen altijd in je telefoon meekijken.
timer
5:00

Slide 45 - Tekstslide

De oneven nummers in de klas zijn voor, de even nummers tegen.

Slide 46 - Tekstslide

Sociale media moeten verboden worden voor kinderen tot 16 jaar.
timer
5:00

Slide 47 - Tekstslide

Wie links zit in de klas is voor, wie rechts zit tegen.

Slide 48 - Tekstslide

Alle kinderen zouden elke dag een uur moeten sporten.
timer
5:00

Slide 49 - Tekstslide

De grootste helft van de klas is voor, de kleinste helft is tegen.

Slide 50 - Tekstslide