Koppelteken_do 14 maart

Lezen 10 min (s)
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Lezen 10 min (s)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling
Lesdoelen: 
1. Je kan het koppelteken goed gebruiken
2. Je hebt geoefend met het koppelteken
3. je hebt geoefend met leestekens.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord vervoegen 


1. Werkwoord in de tegenwoordige tijd?

2e of 3e persoon enkelvoud = stam + t
Bijvoorbeeld:
Ik loop
Jij/hij/zij loopt
Wij lopen
etc.



Ik word
Jij/hij/zij wordt
Wij worden
etc.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord vervoegen 


2. Werkwoord in de verleden tijd?

Is het een sterk of een zwak werkwoord?
Bij sterke werkwoorden verandert de klank. 
Bij zwakke werkwoorden komt er te(n) of de(n) achter de ik-vorm. 







Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord vervoegen 


2. Werkwoord in de verleden tijd?

Bij sterke werkwoorden verandert de klank. 
Bijvoorbeeld: ik lees de Donald Duck = ik las de Donald Duck 
(deze woorden herken je op gevoel)

Bij zwakke werkwoorden komt er te(n) of de(n) achter. 
Bijvoorbeeld: Ik hoop op een goed cijfer = Ik hoopte op een goed cijfer







Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord vervoegen 
2. Zwakke werkwoorden?
Als de laatste letter van de stam in 't kofschip zit, komt er -t 
of -te achter het woord.

Als de laatste letter van de stam niet in 't kofschip zit, komt er -d of -de achter het woord. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord vervoegen 


2. Werkwoord in de verleden tijd?

Voorbeelden:
1. Geloven > stam = gelov > v zit niet in 't kofschip = ik geloofde
2. Pakken > stam = pakk > k zit wel in 't kofschip = ik pakte








Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord vervoegen 


3. Voltooid deelwoorden
Is je werkwoord een voltooid deelwoord?
Dan gelden dezelfde regels met 't kofschip

a. ik heb gebeld (ge + bel + d)
b. zij hebben gezoend (ge + zoen + d)
c. De koekjes zijn gelukt (ge + luk + t)







Let op: Een voltooid deelwoord wordt altijd gevormd in combinatie met (een vervoeging van) de hulpwerkwoorden hebben of zijn

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Gebiedende wijs

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gebiedende wijs

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gebiedende wijs
  • De gebiedende wijs wordt gebruikt om bevelen, aansporingen of verzoeken uit te drukken.
  • De gebiedende wijs bestaat uit de ik-vorm. Er komt dus nooit een -t achter.

    Ga nu naar huis!
    Maak je huiswerk!


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Wat? Opdracht 1 op bladzijde 117
Hoe: Alleen en in stilte
Hulp: steek je vinger op en ik kom helpen
Tijd? 15 minuten

Je bent klaar als je antwoord hebt gegeven op alle vragen.

Je wacht dan even
Opdracht maken
timer
8:00

Slide 12 - Tekstslide

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
Antwoorden opdracht 1
Opdracht 1: 1 t/m 5
1 bezorgt = tegenwoordige tijd, dus stam + t
2 rook = sterk werkwoord, veranderd van klank
3 behandelt = tegenwoordige tijd, dus stam + t
4 Word = gebiedende wijs, altijd de ik-vorm
5 switchte = Engels woord, maar -ch in 't kofschip, dus -te

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden opdracht 1
Opdracht 1: 6 t/m 10
6 geloosd = voltooid deelwoord, hele ww = lozen, stam = loz, -z niet in 't kofschip, dus -d
7 belasten = het hele werkwoord (denk aan bijvoorbeeld 'raken' in deze zin)
8 beloofd = voltooid deelwoord, hele ww = beloven , stam = belov, -v niet in 't kofschip, dus -d
9 geblockt = voltooid deelwoord, hele ww = blocken , stam = block, -k wel in 't kofschip, dus -t
10 bespaart = tegenwoordige tijd, dus stam + t

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier gebeur..?
A
Gebeurd
B
Gebeurt
C
Gebeurdt

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zingen.. gaat zij naar school
A
Zingend
B
Zingent
C
Zingendt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij zullen de pasfoto ver....... .
A
vergrootten
B
vergroten

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kat krab... aan de paal.
A
krabte
B
krabde
C
krabtte
D
krabdde

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij vergis.... zich in de datum.
A
vergiste
B
vergistte

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bran... jullie vingers niet!
A
Brand
B
Brandt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vin... u dit mooi?
A
Vind
B
Vindt

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Homofonen/verwarwoorden
Verwarwoorden: woorden waarbij je niet hoort hoe je ze moet schrijven
flauw/flouw  - eind/ijnd - elektriciteit/electriciteit 

Homofonen: woorden die hetzelfde klinken, maar anders gespeld worden (en ook iets anders betekenen). 
steil/stijl - lach/lag - wij/wei - spelt/speld - rauw/rouw

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling:
'Met .... en boog
A
peil
B
pijl

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling:
A
helicopter
B
helikopter

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling:
'Wij zullen jullie ... langs de juiste route'
A
leiden
B
lijden

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud van znw
Meervoud op –en:
- dier/dieren  
- man/mannen (dubbele medeklinker)
- glas/glazen (s wordt soms z)
- druif/druiven (f wordt soms v)
- buur/buren (1 klinker verdwijnt)
Meervoud op –s: koks, kussens, tafels
Meervoud op -‘s: oma’s, baby’s, studio’s
Meervoud met trema: idee --> ideeën
melodie (klemtoon op ‘die’) --> melodieën
 kolonie (klemtoon op ‘lo’) --> koloniën

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'cowboy'
A
cowboy's
B
cowboys

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'bacterie'
A
bacteriën
B
bacterieën

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'allergie'
A
allergiën
B
allergieën

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'fotograaf'
A
fotograven
B
fotografen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'menu'
A
menus
B
menuus
C
menu's

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
uitgang op je: taartje - popje
uitgang op tje: clowntje - kooitje
Let op: eindigt het woord op een klinker die je uitspreekt als een lange klinker (a, o, u, i, y)? Verdubbel dan de klinker: omaatje, parapluutje, taxietje
uitgang op etje: sterretje - balletje
uitgang op kjepuddinkje - koninkje 
uitgang op pje: filmpje - bloempje 
uitgang op 'tje: A4'tje, cd'tje, baby'tje

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf drie woorden op met een uitgang op 'tje

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Trema
Een trema gebruik je als twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank zou kunnen uitspreken. Door een trema te plaatsen weet je waar de nieuwe lettergreep begint. 
- tweeëntwintig
- beïnvloed
- creëren 
- reünie
Let op: bij samenstellingen gebruik je een koppelteken (gala-avond)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling
A
ruïne
B
rüine
C
ruine

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling
A
kanöen
B
kanoën
C
kanoen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling
A
gëolied
B
geölied
C
geolied

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies