bijvoeglijk naamwoord

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Het bijvoeglijk naamwoord

Lesdoelen:

• weten wat een bijvoeglijk naamwoord is
• hoe gebruik je dat in het Frans
• oefenen met het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Kijk naar de volgende voorbeelden:

Arthur est petit

Arthur et Martin sont petits

Sophie est petite

Sophie et Emma sont petites

Vraag 1

Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord in deze zinnen?

Vraag 2

Waarover zegt dit bijvoeglijk naamwoord iets in elke zin?

Vraag 3

Maak nu 4 verschillende regels voor de vorm. Kijk naar het voorbeeld.

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Zelfstandig naamwoord is: v >	mannelijk	vrouwelijk
enkelvoud	-	+e
meervoud	+s	+es
	voorbeeld	voorbeeld
enkelvoud	Il est petit	Elle est petit e
meervoud	Ils sont petit s	Elles sont petit es

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over in een zin?

1. Het bnw zegt iets over een werkwoord.
2. Het bnw zegt iets over een bijwoord.
3. Het bnw zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
4. Het bnw zegt iets over het onderwerp.

welke uitgang krijgt een bijvoeglijk naamwoord als het zelfstandig naamwoord mannelijk enkv. is?

1. e
2. niks
3. es
4. s

welke uitgang krijgt een bijvoeglijk naamwoord als het zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud is?

1. es
2. e
3. s
4. x

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)

1. grande
2. grand
3. grandes
4. grands

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)

1. bleu
2. bleus
3. bleue
4. bleues

Kies de juiste vorm:
Les voitures sont (groen) (vmv)

1. vertes
2. verte
3. vert
4. verts

Kies de juiste vorm:
Marianne est (triste)

1. tristee
2. tristes
3. tristees
4. triste

Elle a les cheveux (mmv) ...

1. blond
2. blonde
3. blonds
4. blondes

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm:
Les chiens (mmv) sont (méchant)

Kies de juiste vorm:
L'actrice est (mooi)

1. beaux
2. belles
3. belle
4. beau

Kies de juiste vorm:
Les sacs (m) sont (nieuw)

1. nouveau
2. nouvelles
3. nouvelle
4. nouveaux

Ma mère est ....

1. vieux
2. vieille
3. vieilles
4. vieu

de leerlingen hebben goed cijfers (vr)
Les élèves ont de....

1. bons notes
2. notes bons
3. bonnes notes
4. notes bonnes

Ik begrijp het!