Spelling: aan elkaar of los?

Spelling: aan elkaar of los?
- Je kent de regels voor los of aan elkaar schrijven. 
- Je kan dus bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling: aan elkaar of los?
- Je kent de regels voor los of aan elkaar schrijven. 
- Je kan dus bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

De regels voor het aan elkaar schrijven:
Woorden die één begrip vormen, dus die één ding zijn, schrijf je aan elkaar. Daarvoor heb je een aantal regels:
1. Samenstellingen van drie woorden of minder schrijf je aan elkaar. 
Voorbeeld: Warm+water+voorziening = warmwatervoorziening
bagage+drager = bagagedrager



Slide 3 - Tekstslide

De regels voor het aan elkaar schrijven:
2. Woorden die bestaan uit er, hier, daar of waar + voorzetsel schrijf je aan elkaar.
Voorbeeld: er+voorzetsel over = erover
hier+voorzetsel op = hierop
daar +voorzetsel om = daarom
waar+voorzetsel achter = waarachter

Slide 4 - Tekstslide

De regels voor het aan elkaar schrijven:
3. Getallen met honderd en duizend schrijf je aan elkaar. 
Voorbeeld: vijf+honderd+dertien = vijfhonderddertien 
drie+veertig+duizend = drieënveertigduizend

Maar: 
vijf+honderd+miljoen = vijfhonderd miljoen

Slide 5 - Tekstslide

De regels voor het aan elkaar schrijven:
4. Veel samengestelde werkwoorden schrijf je aan elkaar.
Voorbeeld: hardlopen, lesgeven, schoonmaken

5. Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel:
Voorbeeld: dicht+bevolkt = dichtbevolkt

Slide 6 - Tekstslide

Wat is juist?
A
schouder tas
B
schoudertas

Slide 7 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zilveren ring
B
zilverenring

Slide 8 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
er achter
B
erachter

Slide 9 - Quizvraag

Aan elkaar of los
A
achtuurjournaal
B
achtuur journaal
C
acht uur journaal
D
acht uurjournaal

Slide 10 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
trein en bus verkeer
B
treinenbusverkeer
C
trein- en bus verkeer
D
trein- en busverkeer

Slide 11 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Soepautomaat
B
soep automaat

Slide 12 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 13 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 14 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zeven honderd dertien duizend
B
zevenhonderd dertienduizend
C
zevenhonderd der tien duizend
D
zevenhonderd dertien duizend

Slide 15 - Quizvraag

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
fiets sleutel
B
fietssleutel

Slide 16 - Quizvraag

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
Fransehoofdstad
B
Franse hoofdstad

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist?
A
daar over
B
daarover

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist?
A
hiernaast
B
hier naast

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist?
A
onderwijsinspectie
B
onderwijs inspectie

Slide 20 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Vijfhonderdduizend miljoen
B
vijfhonderd duizend miljoen

Slide 21 - Quizvraag

En? hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll