2th bs 3.4 uitscheiding

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Thema 3: De Bloedsomloop
2th Basisstof 4: Uitscheiding

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1. Lesdoel
2. Uitleg bs 4: uitscheiding
3. Lesdoel herhalen
4. Zelfstandig werken
5. Les afsluiten

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel bs 4: uitscheiding



  • Je kunt de delen van de nieren en urinewegen noemen met hun kenmerken en functies.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Uitscheiding
Bloed dat van de organen wegstroomt bevat veel koolstofdioxide en andere afvalstoffen.

Die stoffen worden uit het lichaam verwijdert.
Dat proces noemen biologen uitscheiding.


Slide 7 - Tekstslide

Uitscheiding in organen
Uitscheiding vindt plaats in verschillende organen.
Koolstofdioxide wordt bijvoorbeeld uitgescheiden door de longen.

De meeste andere afvalstoffen worden uitgescheiden door de nieren.
Die halen de afvalstoffen uit het bloed en maken er urine van.
De urine plas je uit, waarmee de afvalstoffen uit je lichaam verdwijnen.

Slide 8 - Tekstslide

De nieren liggen links en rechts in de buikholte, vlak onder het middenrif.

Door de nierslagaders stroomt zuurstofrijk bloed naar de nieren.

Slide 9 - Tekstslide

Het bloed in de nierslagader bevat afvalstoffen van veel organen.

De nieren halen deze afvalstoffen uit het bloed.

Door de nieraders stroomt het gezuiverde bloed weg uit de nieren.

Slide 10 - Tekstslide

Een nier bestaat uit nierschors, niermerg en nierbekken.

Nierschors en niermerg verwijderen afvalstoffen uit het bloed. Ze verwijderen ook overtollig water, overtollige zouten en andere schadelijke stoffen.


Al deze stoffen samen heten urine.
Een nier bestaat uit nierschors, niermerg en nierbekken.

Nierschors en niermerg verwijderen afvalstoffen uit het bloed. 
Ze verwijderen ook overtollig water, overtollige zouten en andere schadelijke stoffen.

Al deze stoffen samen heten urine.

Slide 11 - Tekstslide

In de nierbekkens wordt de urine verzameld.

Via de urineleiders gaat de urine naar de blaas.

Slide 12 - Tekstslide

In de urineblaas wordt de urine tijdelijk opgeslagen
zodat je niet voortdurend hoeft te plassen.

Van tijd tot tijd wordt de urine uit de urineblaas afgevoerd via de urinebuis.

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoel herhalen, bs 4: Uitscheiding

  • Je kunt de delen van de nieren en urinewegen noemen met hun kenmerken en functies.

  • Werkblad opdracht maken.
    Probeer het eerst zelf, pak daarna pas je boek.

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
  1. Maak de opdrachten op het werkblad.


  2. Klaar? Vraag om het nakijkblad.

  3. Klaar met nakijken?
    Ga aan de slag met je huiswerk:
    bs 3.4 opdracht 1 t/m 4 + 6 t/m 9, blz 208 – 212.
  4. Klaar? Vraag om het nakijkboek.

Slide 15 - Tekstslide

Les afsluiten
  • Volgende les:
    Bespreken bs 3.5 het immuunsysteem.

  • Huiswerk: 
    bs 3.4 opdracht 1 t/m 4 + 6 t/m 9.

    Denk aan de huiswerkcontrole! 

Slide 16 - Tekstslide

Tekst
Tekst
Uitscheidingsorganen
Koolstofdioxide en water
medicijnen
alcohol
afvalstoffen
Zouten
water
Water, zouten, overtollige vitaminen, afvalstoffen

Slide 17 - Sleepvraag

Nierschors
Niermerg
Nierbekken
Urineleider
1
2
3
4

Slide 18 - Sleepvraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Hierna herhaalvragen bs 3.3

Slide 22 - Tekstslide

In het hart zitten de kamers onder de boezems
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechterboezem
Rechterkamer
Linker
boezem
Linkerkamer

Slide 24 - Sleepvraag

De kamers van het hart pompen het bloed in de:
A
longader en holle ader
B
longslagader en aorta
C
longslagader en holle ader
D
aorta en longader

Slide 25 - Quizvraag

De aorta komt van ....
A
de linkerkamer
B
rechterkamer
C
linkerboezem
D
rechterboezem

Slide 26 - Quizvraag

Hoe heet het bloedvat dat bloed brengt naar de rechterboezem?
A
holle slagader
B
holle ader
C
aorta
D
longader

Slide 27 - Quizvraag

Wat doen je hartkleppen?
A
Zorgen dat bloed niet van boezems naar kamers kan stromen
B
Zorgen dat bloed niet van kamers naar boezems kan stromen
C
Zorgen dat bloed niet van kamers naar bloedvaten kan stromen
D
Zorgen dat bloed niet van bloedvaten naar kamers kan stromen

Slide 28 - Quizvraag