Past simple, present perfect. To be going to + will. Who/Which

How to get into lessonup
  • Grab your phone/laptop/iPad
  • Open your browser (Safari/Google)
  • Go to: LessonUp.app
  • Enter the code
  • Enter your own (real) name
Grammar Lesson
Todays grammar:
  • Past simple
  • Present perfect
  • To be going to
  • Will
  • Comparisons
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

How to get into lessonup
  • Grab your phone/laptop/iPad
  • Open your browser (Safari/Google)
  • Go to: LessonUp.app
  • Enter the code
  • Enter your own (real) name
Grammar Lesson
Todays grammar:
  • Past simple
  • Present perfect
  • To be going to
  • Will
  • Comparisons

Slide 1 - Tekstslide

1: Do you remember? 
Past simple

  • wanneer gebruik je de past simple?
  • wat zijn de signaalwoorden?
  • kan je een voorbeeld geven?
Vertellen over wat je gisteren deed doe je met de past simple!
Yesterday I walked the dog.
Last week I watched a movie.

Voor normale werkwoorden gebruik je stam + ed.
Bij onregelmatige werkwoorden gebruik je het 2e rijtje.

Slide 2 - Tekstslide

past simple: bevestigen
- Gebruik:
   - verleden
> helemaal voorbij
   - je weet wanneer het gebeurde
   - het is afgesloten / afgerond

- Vorm:
    - regelmatige werkwoorden + ed
    - onregelmatige werkwoorden > 2e rijtje




Slide 3 - Tekstslide

past simple: vragen en ontkennen

- Vorm:

    - Did + hele werkwoord
      

- Vorm:
    - didn't (did not) + hele werkwoord



Vragen:
Ontkennen:

Slide 4 - Tekstslide

past simple: ezelsbruggetje
Waldy

When, Ago, Last ... , Days/Dates, Yesterday/Year

Slide 5 - Tekstslide

This morning I ... (gemist) my bus.
A
missed
B
have been missing
C
miss
D
have missed

Slide 6 - Quizvraag

I ... (deed) my homework last night.
A
have been doing
B
done
C
have done
D
did

Slide 7 - Quizvraag

2: What to do? Present perfect 
(voltooid tegenwoordige tijd)
  • Je bent gevallen en hebt nu schrammen. 
  • Je hebt hier al 10 jaar gewoond.
Present perfect gebruik je bij 2 situaties:
Iets is in het verleden begonnen en is nog steeds bezig.
Iets is in het verleden gebeurt en het resultaat is nog zichtbaar.

I have tripped so now my knees are bruised.
I have lived here for 10 years.

Je gebruikt have/has + voltooid deelwoord (ww+ed) of 3e rijtje bij onregelmatige werkwoorden.

Signaalwoorden:
FYNE JAS (for, yet, never, ever, just, already, since)

Slide 8 - Tekstslide

present perfect: gebruik en vorm
- Gebruik:
   - verleden begonnen, nu nog bezig

   - verleden gebeurd, nu nog merkbaar
   - iets uit het verleden is nu nog belangrijk
   - iets wat in het verleden gebeurd is, maakt niet uit wanneer.

- Vorm:
    - have / has (he-she-it) + voltooid deelwoord
       - regelmatige werkwoorden + ed
       - onregelmatige werkwoorden > 3e rijtje




Slide 9 - Tekstslide



past simple:
- voorbij
- je weet wanneer
- WALDY
- w.w. + ed
- 2e rijtje
- ? = did + w.w.
- - = didn't + w.w.


present perfect:
- nog bezig / merkbaar
- nu nog belangrijk
- FYNE JAS
- have/has + w.w. + ed
- have/has + 3e rijtje
- he/she/it = has
- I/you/we/they = have
past simple vs. present perfect

Slide 10 - Tekstslide

present perfect: ezelsbruggetje
FYNE JAS

For, Yet, Never, Ever
Just, Already (Always), Since

Slide 11 - Tekstslide

I ... my keys, so I'm locked out of my house.
A
lost
B
had lost
C
have lost
D
losted

Slide 12 - Quizvraag

I ... never ... (eten) sushi.
A
am eated
B
am eaten
C
was going to eat
D
have eaten

Slide 13 - Quizvraag

3: What to do? To be going to / Will
  • Je gaat wat te drinken halen voor iemand.
  • Je hebt een vakantie gepland naar Italië.
Will en to be going to gebruik je allebei in de toekomst en in 2 verschillende situaties.
Will: Als iets plotseling besloten wordt of onzeker is.
to be going to: Als iets gepland is en zeker is.

I will get you something to drink. (ongepland, plotseling)
I am going to Italy next summer. (gepland, zeker) 

Bij will gebruik je de stam van het ww.
Bij to be going to gebruik je to be + going to.

Slide 14 - Tekstslide

They have solid proof, he ... (to go) to jail.
A
is going to go
B
will go
C
will going
D
had to go

Slide 15 - Quizvraag

I am busy now, I ... (help) you in a bit.
A
am going to help
B
will help

Slide 16 - Quizvraag

He forgot to tie his shoes, he ... (fall).
A
is going to fall
B
will fall

Slide 17 - Quizvraag

The train ... (leave) in 10 minutes.
A
is going to leave
B
will leave

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

I ... (kopen) shoes last week.
A
bought
B
will buy
C
am going to buy
D
have bought

Slide 20 - Quizvraag

Sorry I spilled, I ... (pakken) a towel.
A
am going to grab
B
will grab
C
grabbed
D
have grabbed

Slide 21 - Quizvraag

You ... (to go) to the doctor tomorrow.
A
will go
B
are going to go
C
have gone
D
went

Slide 22 - Quizvraag

They ... (zijn) my neighbours for about 2 years now.
A
are being
B
are
C
have been
D
were

Slide 23 - Quizvraag

You ... already ... (maken) him really angry, wait until he calms down.
A
are made
B
have made
C
will make
D
are going to make

Slide 24 - Quizvraag

I now know all about grammar,
I ... just ... (afgemaakt) this Lesson Up.
A
going to finish
B
am finishing
C
will finish
D
have finished

Slide 25 - Quizvraag

I know where he is, He ... (bellen) me last night.
A
called
B
call
C
will call
D
have called

Slide 26 - Quizvraag

4.4  Who - which
It was Madison who was so nice to me.

This is the new television which my parents bought.

who = personen
which = dingen

Slide 27 - Tekstslide

who & which = betrekkelijk vnw

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Daarom leren we NU geen 'that'      

Slide 30 - Tekstslide

nog even oefenen
  1. That is the boy ___ said he liked me.
  2. That’s the man ___ I saw in the shop.
  3. The cap ___ I saw in the shop is red.
  4. He’s the teacher ___ teaches us English.
  5. This is the book ___ I bought yesterday.
  6. That’s the souvenir ___ Carl bought in Spain.

Slide 31 - Tekstslide

Get to Work!
Unit 4.2 ex 22,23
Unit 4.4 ex 41,43,44,45,46,47

Slide 32 - Tekstslide