Quiz (ontwikkelweek)

Ik heb gegeten.
Voltooid deelwoord =
A
ik
B
heb
C
gegeten
1 / 23
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Ik heb gegeten.
Voltooid deelwoord =
A
ik
B
heb
C
gegeten

Slide 1 - Quizvraag

In mijn vakantie heb ik gekampeerd.
Voltooid deelwoord =
A
vakantie
B
heb
C
ik
D
gekampeerd

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'belonen'?
A
beloond
B
beloont
C
beloondt

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'duwen'?
A
geduwt
B
geduwen
C
geduwd
D
gedauwd

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'wachten'?
A
gewacht
B
gewachd

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het TEGENWOORDIG DEELWOORD van 'huilen'?
A
gehuild
B
huilend
C
huilent
D
gehuilt

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het tegenwoordig deelwoord van 'juichen'?
A
gejuicht
B
gejuichd
C
juichend
D
juichent

Slide 7 - Quizvraag

Welke woord is juist geschreven?
A
Koninginnedag
B
Koninginnendag
C
aspergessoep
D
manenschijn

Slide 8 - Quizvraag

Welke woord is juist geschreven?
A
reuzenleuk
B
apentrots
C
berengoed
D
apetrots

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.

Slide 10 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.

Slide 11 - Quizvraag

Huilend/ huilent liep zij naar haar moeder.
A
Huilend
B
Huilent

Slide 12 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?
'Zwemmen'
A
Sterk
B
Zwak

Slide 13 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?
'Lopen'
A
Sterk
B
Zwak

Slide 14 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?
'werken'
A
Sterk
B
Zwak

Slide 15 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?
'Lezen'
A
Sterk
B
Zwak

Slide 16 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?
'verbranden'
A
Sterk
B
Zwak

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de stam van 'verhuizen'?
A
verhuiz
B
verhuis

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de stam van 'verven'?
A
verv
B
verf

Slide 19 - Quizvraag

Ik heb gelogeerd/ gelogeert.
A
gelogeerd
B
gelogeert

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb dit huis gekocht/ gekoopt/ gekochd
A
gekocht
B
gekoopt
C
gekochd

Slide 21 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.

Slide 22 - Quizvraag

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 23 - Quizvraag