Woche 2.2

1 / 29
volgende
Slide 1: Video
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Heute auf dem Programm

1. Meme der Woche
2. Hausaufgaben aufschreiben
3. Hausaufgaben kontrollieren
4. Kleiner formativer Test: sein
5. Das Verb: haben 
6. An die Arbeit!
7. Ziele checken


Lernziele

Am Ende der Stunde...
...kann ich die Verben haben und sein konjugieren
.....weiß ich wie ich ein deutsches Anmeldeformular ausfüllen soll 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HAUSAUFGABEN AUFSCHREIBEN
1. Leer: de rijtjes  van de ww sein & haben  (van ne --> du, uit je hoofd)
(in de les krijg je een formatief testje)
2. Aufgabe (1a & 1b), 2a, 2b, 2c, 2d & 5, 6a en 6b 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meme der Woche 
Was bedeuten die Wörter: wichtig, toll und doof?

Was ist wichtig beim backen? 

Was ist toll beim backen?

Was ist doof beim backen? 




Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aufgabe 1A:
Seite 3 & 4

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Wer bist du?
2. Ich bin Tom.
3. Wie ist deine Familienname?
4. Meine Familienname ist Müller?
5. Bist du einen Jungen?
6. Ja, ich bin einen Jungen.
7. Was ist deine Hausnummer?
8. Meine Hausnummer ist 139.
9. Wann seid ihr angekommen?
10. Wir sind am Freitag der neunten August angekommen.
11. Wer sind das? Das sind meine Eltern.
12.  Und wer ist das? Das ist meine Schwester?
Aufgabe 1B Seite 4
Wie viele und welche Fehler hast du gemacht? Warum ist deine Antwort nicht richtig?
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formativer Test 1: sein
Das Verb: sein

Vul de correcte Duitse woorden in. 
Tip: schrijf een hoofdletter als het woord aan het begin van de zin staat.
timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die unregelmäßige Verben:  sein (zijn) und haben (hebben)

- Die Verben "sein" und "haben" sind beide unregelmäßig und die Konjugation sollst du auswendig lernen
- Aufgabe: Sieh dir das Video an und schreibe die Konjugation des Verbs "haben" auf


Lied über das Verb haben

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

hebben

ik heb
jij hebt
hij/zij/het heeft
wij hebben 
jullie hebben
zij hebben / u heeft
haben

ich habe
du hast
er/ sie/ es hat
wir haben
ihr habt
sie/ Sie haben

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Das Verb "haben" in einem Beurteilungsformular
1. Ieder Mc-lid krijgt 1 vorm van het werkwoord toegewezen en onderstreept in de tekst deze vorm 
(individueel/ in stilte/ 3 minuten)


2. Bespreek 1 voor 1 in je mc welke vormen jij hebt gevonden en laat je mc-genoten deze aanstrepen.  Bespreek daarna welke vorm het meest gebruikt en welke het minst gebruikt wordt in de tekst en overleg waarom (in je mc / 10 minuten)
3. Liesbeth vraagt 1 mc-lid het antwoord op deze 2 vragen te presenteren aan de klas, 1 mc-lid van de volgende mc vult aan, etc...

Slide 11 - Tekstslide

1. ich, 
2. du & er/sie/es/Mandy/Tom/der Kuchen ...
3. wir/ .... und ich
4.ihr
5. sie
DIE LÖSUNG:

Ik-vorm (ich habe): 1x
Ich habe insgesamt .... Punkte gegeben

Jij-vorm (du hast): 2x
Du hast mich glatt umgehauen.
Vertaling: Jij hebt me compleet overdonderd.
Das hast du sehr gut gemacht.
Vertaling: Dat heb je heel goed gedaan.

Hij/zij/het-vorm (er/sie/es hat): 2x
Sie hat leider kein Tablett oder keine Serviette benutzt.
Vertaling: Ze heeft helaas geen dienblad of servet gebruikt.
Der Bäcker/Die Bäckerin hat sich gar keine Mühe gegeben.
Vertaling: De bakker/bakster heeft zich helemaal geen moeite getroost.
Wij-vorm (wir haben): 1x
Wir haben erkannt, dass es ein Kuchen ist.
Vertaling: Wij hebben herkend dat het een taart is.

Jullie-vorm (ihr habt): 1x
Ihr habt den Kuchen gut gemacht.
Vertaling: Jullie hebben de taart goed gemaakt.

Zij meervoud-vorm (sie haben): 1x
Sie haben nur eine Backmischung zusammengerührt.
Vertaling: Zij hebben alleen een bakmix samengevoegd.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

An die Arbeit!

(Af)maken: Aufgabe (1a & 1b), 2a, 2b, 2c,2d & 5, 6a en 6b  
Fertig? -->  Lernen: (van ne --> du, uit je hoofd)
 de rijtjes van de ww sein & haben (in de les krijg je er een formatief testje over)
Die Lieder: haben und sein
timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lernzielcheck

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ich (haben)
A
hast
B
habe
C
haben
D
habt

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

du (haben)
A
haste
B
haben
C
habt
D
hast

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

er/sie/es (haben)
A
habe
B
habt
C
hat
D
haben

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wir (haben)
A
haben
B
habten
C
habe
D
hat

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ihr (haben)
A
habt
B
haben
C
habe
D
hat

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

sie (haben)
A
habten
B
habe
C
haben
D
hast

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ich (sein)
A
ist
B
bist
C
bin
D
sind

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

du (sein)
A
bist
B
ben
C
ist
D
sind

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

er/sie/es (sein)
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wir (sein)
A
sind
B
seit
C
sein
D
bist

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ihr (Sein)
A
sind
B
seid
C
sein
D
bin

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sie (sein)
A
Sind
B
Seid
C
Sein

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welche neuen Wörter hast du gelernt?

Slide 27 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wie konjugierst du sein?
Schrijf het hele rijtje op in het Duits

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie konjugierst du haben? Schrijf het hele rijtje op in het Duits

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies