Een werkwoord drukt vaak een handeling uit. Die ww zijn 'doe-woorden'.
praten, fietsen, dansen, zwaaien etc.
Andere werkwoorden drukken een situatie of een gebeurtenis uit.
vallen, struikelen, schikken, regenen, sneeuwen etc.
Werkwoorden kun je vervoegen. De vorm kan veranderen (tijd, enkv.-meerv.)
Het hele werkwoord wordt ook wel 'infinitief' genoemd.