7.2 Herhaling Stemmingsstoornissen

7.2 Herhaling Stemmingsstoornissen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
PsychologieHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

7.2 Herhaling Stemmingsstoornissen

Slide 1 - Tekstslide

In de verklaring voor het ontstaan van een depressie speelt bij het diathese-stressmodel een mogelijke genetische aanleg voor
depressie geen rol.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Voor de diagnose dysthymie moet iemand minimaal 2 weken stemmingsklachten hebben.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Waar kan een depressie door worden veroorzaakt?
A
Woede die naar binnen is gericht
B
Biologische factoren (erfelijke aanleg)
C
Een gebrek aan beloningen
D
Alle genoemde factoren

Slide 4 - Quizvraag

Welke van onderstaande stoornissen valt onder de stemmingswisselingsstoornissen?
A
Depressieve stoornis
B
Manische episode
C
Bipolaire stoornis
D
Persisterende depr. stoornis

Slide 5 - Quizvraag

Welke van onderstaande kenmerken is GEEN diagnostisch kenmerk van een depressieve episode?
A
Gevoelens van waardeloosheid
B
Veel zelfvertrouwen
C
Significante gewichtstoename
D
Overmatig slapen

Slide 6 - Quizvraag

Welke stelling is NIET waar?
A
Mannen hebben een twee keer zo grote kans dan vrouwen om de diagnose depressie te krijgen
B
Gemiddeld 15% van de bevolking lijdt in een willekeurig jaar aan een depressie
C
De gemiddelde leeftijd waarop een depressie voor het eerst ontstaat ligt tussen 25 en 35
D
Bij de meeste mensen met een depressie keert de stoornis uiteindelijk weer terug

Slide 7 - Quizvraag

Welke uitspraak over seizoensgebonden depressie is waar?
A
Seizoensgebonden depressie (SGD) is een aparte diagnostische categorie in de DSM 5
B
De belangrijkste oorzaak voor SGD lijkt biologisch van aard te zijn
C
Oudere mensen (60+) lijden vaker aan SGD dan jongere mensen
D
Een therapievorm die SGD kan verlichten is electroconvulsietherapie

Slide 8 - Quizvraag

Welke van onderstaande kenmerken is GEEN diagnostisch kenmerk van een manische episode?
A
Gevoelens van euforie
B
Sterke spreekdrang en/ of heel snel spreken (ratelen)
C
Opgeblazen gevoel van eigenwaarde en/ of grootheidsideen
D
Afgenomen behoefte aan seks

Slide 9 - Quizvraag

Welke uitspraak is waar?

A
Bij een persisterende depr. stoornis voelen mensen zich ernstiger gedeprimeerd dan bij een depressive stoornis
B
Een postnatale depressie is een hardnekkige en ernstige stemmingsverandering die zich na de bevruchting voordoet
C
Je kunt pas van een depressie spreken als iemand 2 maanden aan de vereiste symptomen voldoet
D
Het tijdscriterium bij een persisterende depr. stoornis ligt op 2 jaar

Slide 10 - Quizvraag

Welke uitspraak is NIET waar?
A
Blootstelling aan stress gaat gepaard met een verhoogd risico op zowel het ontstaan, als de terugkeer van stemmingsstoornissen
B
Leertheoretici verklaren depressie vooral vanuit situationele factoren
C
Een belangrijke cognitieve verklaringsmodel van depressie is het model van aangeleerde hulpeloosheid
D
Het diathese-stressmodel verklaart depressie puur vanuit een biologisch perspectief

Slide 11 - Quizvraag

Zelfbeschadiging kan de functie hebben van afleider van psychische pijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Er bestaan geen contra-indicaties om het onderwerp suïcide in een gesprek met een cliënt aan te snijden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

In een gesprek met een cliënt over zijn of haar suïcidaliteit moet je NIET vragen naar details over iemands suïcidale gedachten en eventuele plannen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag