LES 4 P3 KT1 Observeren: waarnemingsfouten en observatiemethoden
Trainen en gezondheid
Kerntaak 1
Periode 3
Les 4
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Kerntaak 1MBOStudiejaar 1
In deze les zitten 19 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Trainen en gezondheid
Kerntaak 1
Periode 3
Les 4
Slide 1 - Tekstslide
Huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Waar hebben we het de vorige les over gehad?
Slide 4 - Tekstslide
Observeren
Waarnemen
Bewust en doelgericht kijken
Je wilt informatie verzamelen
Objectief en controleerbaar
Slide 5 - Tekstslide
Eisen aan een goede observatie
Betrouwbaar
Bij herhaaldelijke meting krijg je hetzelfde resultaat. Als je een aantal keren hetzelfde gedrag observeert, moet je dezelfde feiten hebben waargenomen.
Valide
Gebruik je de goede meetinstrumenten om echt te meten wat je wilt weten? Meet je met dit observatieschema écht de sociale vaardigheid bij kinderen?
Objectief
Alleen feiten benoemen. (Dus niet invullen of iemand zenuwachtig is, want dat weet je niet zeker, maar je hebt wel gezien dat iemand 10x tijdens de les opstond.)
Nauwkeurig
Alles registreren wat je ziet of hoort, ook al lijkt het iets heel normaals.
Onafhankelijk
Je bent onafhankelijk als je op geen enkele manier een relatie hebt met die persoon en er is geen sprake van een gezamelijk belang.
BOVON
Slide 6 - Tekstslide
Waarnemingsfouten
Observatiemethoden
Inhoud
Slide 7 - Tekstslide
Je weet wat het belang van waarnemingsfouten is
Je kunt de belangrijkste observatiemethoden beschrijven
Doel van de les
Slide 8 - Tekstslide
Waarnemingsfouten
Waarnemen doe je niet alleen met je ogen.
Je neemt met al je zintuigen waar.
(zien horen, ruiken, voelen en proeven.
Zuiver objectief waarnemen is heel lastig.
Interpreteren
Waarnemingen worden subjectiever (persoonlijker), als de emotionele betrokkenheid groter is.
Wanneer je iemand heel graag mag, zie je eerder het positieve in die persoon dan wanneer je iemand niet kent.
Vind je "blondjes" dom, dan is het lastig om hun IQ objectief te beoordelen.
Slide 9 - Tekstslide
Belangrijkste waarnemingsfouten
Selectief waarnemen (auto test)
Subjectief waarnemen
Begin en eind
Halo- en horn-effect
Contrast
Projectie
Slide 10 - Tekstslide
Uitleg van de
waarnemingsfouten
Selectief waarnemen
Je kan niet alles waarnemen, dus je maakt voor jezelf een selectie. Denk aan de test met de auto. Door vooraf al te bedenken waar je op gaat letten, kun je het selectief waarnemen verminderen.
Halo- en horn-effect
Je waarneming en beoordeling wordt beïnvloed door bepaalde opvallend positieve of juist negatieve aspecten van het gedrag van iemand. Halo-effect; Wanneer je iemand knap vindt, ben je vaak ook positiever over deze persoon. Horn-effect: Wanneer je iemand zijn stem verschrikkelijk vind, ben je vaak negatiever over deze persoon.
Subjectief waarnemen
Iedereen kijkt op zijn persoonlijke manier, met een gekleurde bril en vervormt min of meer de werkelijkheid. (Denk aan je eigen waarden en normen, (voor)oordelen, humeur, interesse en ervaringen. (referentiekader)
Begin en eind
Het begin en het eind blijven je het beste bij. Het geeft dus geen goed beeld van de werkelijkheid, want daartussen gebeurt ook nog iets. Het regelmatig bijhouden (turven of beschrijven) van wat je waarneemt, kan dit verminderen.
Contrast
Wanneer je bijv wilt bepalen hoe druk of rustig het gedrag van bepaalde kinderen is en je begint met het observeren van een heel rustig kind, heb je de neiging om het tweede kind drukker te vinden dan het in werkelijkheid is. Het omgekeerde kan ook. Dit is contrast.
Projectie
Als je zelf slecht tegen je verlies kunt, neem je dat eerder waar bij een ander. Wat je zegt of vindt van een ander, past vaak bij jezelf.
Je projecteert jezelf in een ander; min of meer onbewust.
Slide 11 - Tekstslide
Observatiemethoden
Participerende en niet- participerende observatie.
Participeren betekent meedoen.
Voordeel van participerende observatie;
situatie blijft normaal en de persoon die je wilt observeren gedraagt zich natuurlijk.
Nadeel:
Je kunt niet alles waarnemen en je kunt pas achteraf vastleggen wat je hebt gezien.
Voordeel van niet- participerende observatie;
Je kunt beter observeren en je kunt meteen registreren
Nadeel:
Deelnemers kunnen zich anders gaan gedragen, omdat ze weten dat ze geobserveerd worden.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Observatiemethoden
Kwalitatieve observatie
Je kijkt naar WAT er gebeurt.
Beschrijvende observatie
Je schrijft steeds op wat je waarneemt. (steekwoorden of verhaal)
Event sampling
Het beschrijven of tellen van bijzondere gebeurtenissen.
Checklists; een lijst met onderdelen die je aankruist wanneer bepaald gedrag wordt waargenomen
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Observatiemethoden
Kwantitatieve observatie
Het gaat om hoeveel, hoe vaak of hoe lang.
Je gaat bijv. een minuut lang kijken hoe vaak iemand met een bal kan stuiteren, of hoe hard iemand kan lopen door de tijd te meten waarin hij 100 meter rent.
Time sampling: turven of tellen van bepaald gedrag in een bepaalde tijd.
Voorbeeld
Stel, je bent geïnteresseerd in de voorkeur die kinderen van 10 tot 12 jaar hebben voor bepaalde gymnastiekonderdelen. In de zaal bouw je verschillende situaties op. Zo kunnen de kinderen klimmen op het wandrek, zwaaien of klimmen in de touwen, schommelen of zwaaien aan de rekstok, springen op de trampoline. Je turft (telt) gedurende 15 minuten de keuzes van de kinderen. Zo krijg je inzicht in de interesses van de kinderen.